3.1 Hoe betaal je?

3 KADER
3.1 Hoe betaal je?
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 7 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

3 KADER
3.1 Hoe betaal je?

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Lesdoelen 3.1
- Waarvoor kun je geld allemaal gebruiken?
- In welke vormen komt geld voor?
- Op welke manieren kun je met geld betalen?
- Welke voor- en nadelen hebben deze manieren van betalen?

Slide 3 - Diapositive

0

Slide 4 - Vidéo

Ruilmiddel: 
je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld
Rekenmiddel:
je kunt de waarde van verschillende producten met elkaar vergelijken
Spaarmiddel:
je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken

Slide 5 - Diapositive

Soorten geld
Geld op de bank waar je via je pinpas mee kunt betalen. Dus niet je geld op een spaarrekening.
(Giraal)
Munten & bankbiljetten

(Chartaal)

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Giraal geld
Als je geld opneemt bij een geldautomaat...
- hoeveelheid giraal geld daalt
- hoeveelheid chartaal geld stijgt


Slide 8 - Diapositive

Directe ruil
Je ruilt goederen en diensten voor andere goederen of diensten.

Slide 9 - Diapositive

Indirecte ruil
Je ruilt goederen en diensten voor geld.

Slide 10 - Diapositive

Creditcard
De creditcardmaatschappij schiet het geld voor.
Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.

Slide 11 - Diapositive

Elektronisch betalen

Slide 12 - Diapositive

Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank

Slide 13 - Diapositive

Creditsaldo

  • positief saldo
  • geld op je rekening

Debetsaldo

  • negatief saldo
  • geld tekort op je rekening

Slide 14 - Diapositive

Rekenafschrift
Vorige saldo    €50
Ontvangen                            €20              +
Betaald              €40                                   -
Nieuw saldo    €30 →  creditsaldo

Slide 15 - Diapositive

Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
  • Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
  • Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
  • Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
  • Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.




523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit

Slide 16 - Diapositive

timer
10:00

Slide 17 - Diapositive

Wie oh wie krijgt de beurt?!

Slide 18 - Diapositive

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 19 - Quiz

Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas

Slide 20 - Quiz

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 21 - Quiz

Welke 3 geldfuncties ken je?

Slide 22 - Question ouverte

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld

Slide 23 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld

Slide 24 - Quiz

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Lien

Wat heb je geleerd?

Slide 27 - Diapositive

Als geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten aan te geven dan is het?
A
een betaalmiddel
B
giraal geld
C
een rekenmiddel
D
chartaal geld

Slide 28 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
munten
B
bankbiljetten
C
munten en bankbiljetten
D
giraal geld

Slide 29 - Quiz

Welke vormen van geld bestaan er?

Slide 30 - Question ouverte

Hoe betaal jij ermee?

Slide 31 - Question ouverte

welke voor- en nadelen hebben deze verschillende betaalvormen?

Slide 32 - Question ouverte

extra uitleg

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

Slide 35 - Vidéo

Slide 36 - Vidéo

Slide 37 - Vidéo

Slide 38 - Vidéo

Extra oefening

Slide 39 - Diapositive

1. Bekijk  bladzijde 279 als je moeite hebt met het berekenen van een nieuw saldo.

2. Bekijk opdracht 1 t/m 3 op bladzijde  64 van 'Rekenen' en maak diegene die jij lastig vindt.

3. Bekijk opdracht 1 t/m 8 op bladzijde 60  van 'oefenopgaven' en maak diegene die jij lastig vindt.

Slide 40 - Diapositive