Lessenserie "la comida": les 4


Les 4

La comida 
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon


Les 4

La comida 

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
1. Je kunt vertellen wat je favoriete gerecht is en waar dat gerecht uit bestaat.
2. Je kunt aangeven wat je wel en niet lekker vindt.

Subdoelen:
  • je kent het werkwoord 'llevar' om te vertellen wat er in een gerecht zit.
  • je kunt met het werkwoord 'gustar' aangeven wat je wel en niet lekker vindt en vragen naar iemands voorkeur.
  • je kunt reageren op iemands voorkeur (ik ook, ik ook niet, ik wel, ik niet)


Slide 2 - Diapositive

Welke Spaanse zinnen ken je nog
van de vorige les?

Slide 3 - Carte mentale

Vocabulario les 4
gustar = leuk vinden, houden van     sabroso = smakelijk
llevar = dragen, bevatten                       picante = pittig
el plato= het gerecht                                salado = zout
favorito = favoriet                                      ¡que rico! = wat lekker
también = ook                                             ¡está delicioso! = het is heerlijk 
 tampoco = ook niet                                  el pimiento = paprika
el chocolate = de chocolade                la galleta = het koekje
las patatas fritas = de frietjes             el vaso = het glas
la cebolla =ui                                               la botella = de fles
el ajo = knoflool
el aceite = olijfolie



Slide 4 - Diapositive

Leer de zinnen van les 4 via Quizlet.
timer
15:00

Slide 5 - Diapositive

Instructie
Je gaat bezig met het leren zeggen of je iets lekker vindt of niet. Maak aantekeningen in je schrift van de informatie die je op de volgende slides vindt.

Bekijk het filmpje op de volgende slides, of ga verder naar uitleg via tekst. 

Slide 6 - Diapositive

El verbo 
Gustar

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Gustar betekent = leuk vinden of houden van (bevallen).
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 9 - Diapositive

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 10 - Diapositive

Me gustan las manzanas.
Wie?
ik.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt is meervoud (appels).

Slide 11 - Diapositive

Te gusta bailar. 
Wie?
Jij.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt dansen (werkwoord)

Slide 12 - Diapositive

Me gusta el español.
Wie?
Ik.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt is het Spaans. 
Vind je meerdere talen leuk? Me gustan el español y el alemán.

Slide 13 - Diapositive

Ejercicio 1
Maak de oefeningen op de volgende slides  over het werkwoord gustar met behulp van je aantekeningen. Schrijf je antwoorden op in je schrift. 

Slide 14 - Diapositive

¡A practicar!
                              Ontkenning:
No betekent zowel nee als niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar. 
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me _____________________ las hamburguesas.
2. ¿Te ______________________ estudiar español?
3. Me ______________________ el fútbol.
4. ¿Te ______________________ bailar?
5. Me _______________________ los libros de Harry Potter.


B. Geef antwoord:
voorbeeld: ¿Te gusta el español?       Sí, me gusta el español     of       No, no me gusta el español.
                       Vind je Spaans leuk?      Ja, ik vind Spaans leuk         of       Nee, ik vind Spaans niet leuk. 
1. ¿Te gustan los perros?
2. ¿Te gusta ver Netflix?
3. ¿Te gusta hablar español?
4. ¿Te gusta leer?
5. ¿Te gusta la música clásica?
6. ¿Te gustan los gatos?

Slide 15 - Diapositive

Antwoorden
Ontkenning:
No betekent zowel nee als niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar. 
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me gustan las hamburguesas.                  (meervoud)
2. ¿Te gusta estudiar español?                     (werkwoord)
3. Me gusta el fútbol.                                       (enkelvoud)
4. ¿Te gusta bailar?                                          (werkwoord)
5. Me gustan los libros de Harry Potter.     (meervoud)



1. ¿Te gustan los perros?                       Sí, me gustan los perros of No, no me gustan los perros.
2. ¿Te gusta ver Netflix?                        Sí, me gusta ver Netflix of No, no me gusta ver Netflix.
3. ¿Te gusta hablar español?               Sí, me gusta hablar español of No, no me gusta hablar español.
4. ¿Te gusta leer?                                   Sí, me gusta leer of No, no me gusta leer.
5. ¿Te gusta la música clásica?           Sí, me gusta la música clásica of No, no me gusta la música clásica.
6. ¿Te gustan los gatos?                       Sí, me gustan los gatos of No, no me gustan los gatos.

Slide 16 - Diapositive

Instructie
We gaan een stapje verder... 
Hoe kun je reageren op iemand die iets wel/niet leuk vindt? 
Maak aantekeningen in je schrift van de informatie op de volgende slide. 

Slide 17 - Diapositive

Eens of oneens?
A mí me gustan las naranjas. ¿Y a ti?    (Ik hou van sinaasappels. En jij?
A mí también. (ik ook)
A mí no. (ik niet)

A mi padre NO le gusta la música clásica? ¿Y a tu padre?
(Mijn vader houdt NIET van klassieke muziek, en jou vader?)
A mi padre sí (mijn vader wel)
A mi padre tampoco. (mijn vader ook niet)

Slide 18 - Diapositive

Ejercicio 2
Op de volgende slide lees je een tekst over Elena. Elena vertelt over haar favoriete eten. Dit ga jij ook doen! 
Lees de tekst en maak de opdracht die daarna komt. 

Slide 19 - Diapositive

¡Hola!
Soy Elena.
Mi plato favorito es albóndigas con patatas. Mi madre siempre lo prepara los domingos. ¡Es muy rico! 
Lleva carne, pimiento y patatas fritas. 
¿Y tú? ¿Cuál es tu plato favorito?

Slide 20 - Diapositive

¿Cuál es tu comida favorita?
¿Qué ingredientes lleva (x3)?
Ejemplo
* Mi comida favorita es la paella de mi padre. Lleva arroz, gambas y caldo (bouillon in het Nederlands)

Slide 21 - Question ouverte

Beantwoord onderstaande vragen in het Spaans.
1. ¿Te gusta el futbol?
2. ¿Te gustan las patatas fritas?
3. ¿Te gusta el español?

Slide 22 - Question ouverte

Ejercicio 3
De les is bijna ten einde. Nog even een paar vragen ter controle...

Slide 23 - Diapositive

¿Cómo se dice en español....?
Ik hou niet van kaas.
A
No me gustan el queso
B
No me gusta el queso
C
Me no gustan el queso
D
Me no gusta el queso

Slide 24 - Quiz

¡Me gustan las vacaciones!
¿y tú?
Reageer op deze vraag in het Spaans

Slide 25 - Question ouverte

Hoe vraag je in het Spaans:
Houd je van ijs?

Slide 26 - Question ouverte

Andere uitdrukkingen om aan te geven dat je het eten lekker vindt!

Slide 27 - Diapositive

Noem 3 Spaanse zinnen
die je nieuw hebt geleerd.

Slide 28 - Carte mentale

¿Cómo has trabajado hoy?
Hoe heb je gewerkt vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Sondage

Slide 30 - Diapositive