Begrijpend lezen les 26

Begrijpend lezen les 26


200 gram of twee kilo?
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Begrijpend lezen les 26


200 gram of twee kilo?

Slide 1 - Diapositive

de dochter

Slide 2 - Diapositive

de boodschap / de boodschappen

Slide 3 - Diapositive

200 gram 

Slide 4 - Diapositive

de oude kaas

Slide 5 - Diapositive

de kaasboer

Slide 6 - Diapositive

de beurt

Slide 7 - Diapositive

de kilo

Slide 8 - Diapositive

thuis

Slide 9 - Diapositive

zwaar

Slide 10 - Diapositive

Wij lezen het verhaal.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Kies het goede woord!

Slide 14 - Diapositive

wat is goed?
A
de dochter
B
de beurt
C
de boodschap
D
de oude kaas

Slide 15 - Quiz

wat is goed?
A
de dochter
B
de oude kaas
C
zwaar
D
de kaasboer

Slide 16 - Quiz

wat is goed?
A
de beurt
B
thuis
C
de gram
D
de kilo

Slide 17 - Quiz

wat is goed?
A
thuis
B
de beurt
C
zwaar
D
de dochter

Slide 18 - Quiz

wat is goed?
A
de beurt
B
de gram
C
zwaar
D
de kilo

Slide 19 - Quiz

Wat is goed?

Slide 20 - Diapositive

200 gram
2 kilo

Slide 21 - Question de remorquage

We lezen het verhaal!

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Waar of niet waar?

Slide 25 - Diapositive

Almas heeft een dochter
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Almas moet 2 kilo kaas kopen.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

De tas is zwaar.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Almas is niet boos.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Ze eten deze week weinig kaas.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

Lees de zinnen goed.
Welke zin is goed?

Slide 31 - Diapositive


A
We eten deze week veel kaas.
B
Je moet 200 gram oude kaas halen.
C
Almas pakt de kaas uit de tas.

Slide 32 - Quiz


A
Elsa komt thuis.
B
Elsa is bij de kaasboer.
C
Elsa is moe.

Slide 33 - Quiz


A
Ze doet soms een boodschap voor haar moeder.
B
Almas is niet boos.
C
De vrouw geeft haar 2 kilo oude kaas.

Slide 34 - Quiz


A
Ze doet een boodschap in de winkel.
B
Ze doet een boodschap bij de dokter.

Slide 35 - Quiz


A
In de klas heb je een boek nodig.
B
In de klas heb je een jas nodig.

Slide 36 - Quiz


A
Pas op voor de kaas!
B
Pas op voor de trein!

Slide 37 - Quiz


A
Waar is er aan de beurt?
B
Wie is er aan de beurt?

Slide 38 - Quiz


A
Het geeft niet dat je te laat bent.
B
Het geeft niet dat je het boek hebt.

Slide 39 - Quiz

We lezen het verhaal!

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Waar of niet waar?

Kies het goede antwoord!

Slide 43 - Diapositive

De oude kaas is duurder dan de jonge kaas.
A
waar
B
niet waar

Slide 44 - Quiz

De oude kaas kost bijna 4 euro.
A
waar
B
niet waar

Slide 45 - Quiz

Korting betekent: de kaas is nu goedkoper.
A
waar
B
niet waar

Slide 46 - Quiz

1 kilo oude kaas kost 8,24 euro
A
waar
B
niet waar

Slide 47 - Quiz

Tegenstellingen

Slide 48 - Diapositive

zoon
licht
jong
langzaam
De tas is niet zwaar, de tas is........
zij loopt niet snel, zij loopt.....
De kaas is niet oud, de kaas is.....
Hij heeft geen dochter, hij heeft een.....

Slide 49 - Question de remorquage

Lees de woorden.

Schrijf het goede antwoord op!

Slide 50 - Diapositive

Else is 8 ............

Slide 51 - Carte mentale

Elsa moet 200 ......... kaas kopen.

Slide 52 - Carte mentale

Elsa koopt 2 ........ oude kaas.

Slide 53 - Carte mentale

De tas van Elsa is ...............

Slide 54 - Carte mentale

Vertel het verhaal!

Slide 55 - Diapositive