2hv - les 1&2 P1 - intro, zwitserland en modale ww

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

   Deutsch!    

2hv
Les 1 P1

Studienführer

Voorbereiding voor les 1:

Einleitung: Hopp Schwiiz! (1-8)

verwerkingsopdrachten na les 1:

maken:  Schritt 17 & 18

Unterrichtsziele

- Landeskunde:

je bent bekend met het Duitstalige gebied in Europa (Zwitserland)

  -Lezen:
    je kunt korte mededelingen begrijpen

- Luisteren:

- je kunt alledaagse gesprekjes volgen

- modale werkwoorden

3 & 4

boek v(h)

klascode: 

4V45L6Q5

2022-2023

Toets 1                    + spreekopdrachten

Toets 2

Toets 3

Toets 4

Toets 5

Toets 6

D-A-CH landen
van groot naar klein

1. Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Luxemburg, Liechtenstein
2. Liechtenstein, Luxemburg, Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland
3. Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Luxemburg, Liechtenstein
4. Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland, Liechtenstein, Luxemburg

Schritt 17 & 18

17 = Lezen: A2 - Je kunt eenvoudige, korte aanwijzingen begrijpen

18 = Luisteren: A2 - je kunt alledaagse gesprekken begrijpen

beide: modale werkwoorden

Modalverben auf Deutsch:

Wat betekent het modale ww in deze zin: Ich mag diesen Busfahrer.

1. mag
2. aardig vinden
3. moet
4. willen

Wat betekent het modale ww:
Wer weiß die richtige Antwort?

1. wil
2. moet
3. kan
4. weet

Wat betekent het modale ww in deze zin: Ich soll zu Hause bleiben.

1. moet
2. zal
3. will
4. kan

Wat betekent het modale ww in deze zin: Du darfst hier nicht rauchen!

1. moet
2. kunt
3. mag
4. zult

Die Coach ist schmutzig. Der Hund .... darauf gelegen haben.

1. soll
2. muss

Opdracht 1

Vervoeg het modale werkwoord in combinatie met het juiste persoonlijk voornaamwoord

Jij mag hier nicht komen.
Du ... hier nicht kommen.

1. magst
2. mögst
3. dürfst
4. darfst

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).

1. mag
2. magt
3. mög
4. mögt

Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.

1. kannen
2. können
3. konnen
4. könnt

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.

1. darf
2. darft
3. dürft
4. dürf

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?

1. magt
2. mögt
3. mögen
4. mag

Opdracht 2

Vervoeg het modale werkwoord in combinatie met het juiste persoonlijk voornaamwoord

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen

Kann ich kommen?
Diese Woche ................... ..... leider nicht kommen.

Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... .............
am liebsten, aber ohne Sahne

Darf ich nach Hause? Nein, ......... .............
noch nicht nach Hause.
Die Arbeit ist noch nicht fertig

Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
nicht helfen. Danke.

Opdracht 3

Zet elk werkwoord op de juiste plek

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.

Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.

Ich ................ sehr gut schwimmen

Ich ............. Eis

darf

muss

kann

mag

ich

du

er sie es

wir

ihr

sie Sie

möchtest

möchte

möchten

möchte

möcht

möchten

möchtet

möchte

Opdracht 4

Corrigeer de fouten

Ihr darft euere Bücher nicht vergessen.

Ich kanne morgen leider nicht mitgehen.

Musst ihr unbedingt in die Stadt gehen?

Und ihr, was für Eis magt ihr?

Vertaal de volgende zin in het Duits
'graag zouden willen'

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?

1. könnst
2. kanst
3. kannst
4. kan

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?

1. darf
2. darft
3. dürft
4. dürftet

an die Arbeit!

maken: 

Schritt 17 & 18

in je boek 

OF 

online (Edition)

Tschüssi

Schönes Wochenende