Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Quiz Thema 1
Slide 1 - Diapositive
Een bacterie is een organisme
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quiz
Een hond is een organisme
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Een virus is een organisme
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Welke levenskenmerken horen bij de nummers?
Slide 5 - Question ouverte
Welk levenskenmerk heb je nog niet genoemd en heeft te maken met voortbestaan?
Slide 6 - Question ouverte
Welke twee levenskenmerken heb je nog niet genoemd en hebben te maken met het opnemen en afgeven van stoffen?
Slide 7 - Question ouverte
Is een augurk uit een pot levend, dood of levenloos?
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 8 - Quiz
Is een robot levend, dood of levenloos?
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 9 - Quiz
Is deze panda levend, dood of levenloos?
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 10 - Quiz
Wanneer kun je zeggen dat een struisvogelei levend is?
Slide 11 - Question ouverte
Links zie je een jonge uil en rechts dezelfde uil een jaar later. Hoe kun je zien dat de uil is gegroeid?
Slide 12 - Question ouverte
Links zie je een jonge uil en rechts dezelfde uil een jaar later. Hoe kun je zien dat de uil zicht heeft ontwikkeld?
Slide 13 - Question ouverte
Hoe heten deel 4 en 5 samen?
Slide 14 - Question ouverte
Welk nummer geeft het deel aan dat het zaad beschermt?
Slide 15 - Question ouverte
Wat is de functie van deel 1?
Slide 16 - Question ouverte
Wat is de functie van deel 6?
Slide 17 - Question ouverte
In de afbeelding is een kastanje weergegeven. Met deel P heeft de kastanje vastgezeten. Hoe heet deel P?
Slide 18 - Question ouverte
Welke verandering treedt bij zaden op tijdens de eerste 10 dagen na het zaaien?
A
De zaden worden groter doordat ze voedingsstoffen opnemen
B
De zaden worden groter doordat ze water opnemen
C
De zaden worden kleiner doordat de zaadlobben verschrompelen
D
De zaden worden kleiner doordat ze water verliezen
Slide 19 - Quiz
Welke verandering treedt bij zaden op tijdens de eerste 10 dagen na het zaaien?
A
1 - 2 - 3
B
1 - 3 - 2
C
2 - 1 - 3
D
3 - 2 - 1
Slide 20 - Quiz
Wat gebeurt er met de zaadlobben van een bruine boon tijdens de kieming en de eerste groei?
A
De zaadlobben groeien uit tot het tweede paar bladeren
B
De zaadlobben groeien uit tot kiemplantjes
C
De zaadlobben nemen water op en barsten open
D
De zaadlobben verschrompelen en vallen af
Slide 21 - Quiz
Welke van deze planten stelt een volwassen boonplant voor?
A
Alleen plant 1
B
Alleen plant 2
C
Beide planten
D
Allebei niet
Slide 22 - Quiz
Wat is metamorfose?
A
Het verschijnsel dat jonge dieren een geheel andere lichaamsbouw en levenswijze hebben dan volwassen dieren
B
Het verschijnsel dat jonge dieren en volwassen dieren steeds groter en zwaarder worden
C
Het verschijnsel dat er tijdens de groei steeds meer nieuwe organen bijkomen
D
Het verschijnsel dat bestaande organen hun functie steeds beter gaan vullen
Slide 23 - Quiz
Tijdens welk stadium vindt de metamorfose plaats?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 24 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van stadia in de ontwikkeling van een koolwitje?
A
ei - pop - rups - imago
B
ei - rups - pop - imago
C
pop - ei - imago - rups
D
rups - ei - imago - pop
Slide 25 - Quiz
In welk stadium bevindt een koolwitje zich in een cocon?
A
ei
B
imago
C
pop
D
rups
Slide 26 - Quiz
In welk van deze stadia vindt de meeste groei plaats? En in welk van deze stadia de meeste ontwikkeling?
A
Groei: een pop
Ontwikkeling: een rups
B
Groei: een rups
Ontwikkeling: een imago
C
Groei: een rups
Ontwikkeling: een pop
D
Groei: een pop
Ontwikkeling: een imago
Slide 27 - Quiz
In welk van deze stadia eet een koolwitje het meest? En in welk van deze stadia het minst?
A
Meest: stadium 1
Minst: stadium 2
B
Meest: stadium 2
Minst: stadium 3
C
Meest: stadium 3
Minst: stadium 1
D
Meest: stadium 3
Minst: stadium 1
Slide 28 - Quiz
Welk van deze dieren ondergaat metamorfose?
A
Dier 1
B
Dier 2
C
Dier 3
Slide 29 - Quiz
Welk van deze dieren haalt adem met de huid?
A
Dier 1
B
Dier 2
C
Dier 3
Slide 30 - Quiz
Kikkervisjes kunnen met twee verschillende kieuwen ademhalen.
Met welk type kiewen haalt dier 1 adem?
A
Met inwendige kieuwen
B
Met uitwendige kieuwen
Slide 31 - Quiz
Kleuters leren vaak al spelletjes doen op internet. Welk type ontwikkeling is dat?
A
Alleen geestelijk
B
Alleen motorisch
C
Alleen lichamelijk
D
Zowel geestelijk als motorisch
Slide 32 - Quiz
Welk type ontwikkeling is leren fietsen?
A
Lichamelijk
B
Geestelijk
Slide 33 - Quiz
Hoe noemen we een persoon van 18 jaar?
A
Puber
B
Adolescent
C
Volwassene
Slide 34 - Quiz
Wanneer beginnen de voortplantingsorganen te functioneren?
A
In de puberteit
B
In de adolescentie
C
In het volwassen leven
Slide 35 - Quiz
Steven is 8 jaar. Heeft bij Steven al een groeispurt plaatsgevonden?
A
Ja
B
Nee
Slide 36 - Quiz
Magnus is 3 jaar. Hoe noemen we de levensfase waarin Magnus zich bevindt?
A
Baby
B
Peuter
C
Kleuter
D
Schoolkind
Slide 37 - Quiz
Kunnen planten en dieren hun eigen voedsel maken?
A
Ja
B
Nee
C
Planten niet, dieren wel
D
Planten wel, dieren niet
Slide 38 - Quiz
Kunnen planten en dieren hun eigen voedsel maken?
A
Michiel en Joeri hebben allebei geen gelijk
B
Alleen Joeri heeft gelijk
C
Alleen Michiel heeft gelijk
D
Michiel en Joeri hebben allebei gelijk
Slide 39 - Quiz
Welke stoffen heeft een plant nodig om fotosynthese te laten plaatsvinden?
A
Glucose en koolstofdioxide
B
Glucose en zuurstof
C
Water en koolstofdioxide
D
Water en zuurstof
Slide 40 - Quiz
Hiernaast zie je een kas met tomatenplanten. Wanneer het licht wordt in de kas, doen de planten aan fotosynthese. Op welk moment van de dag zal de hoeveelheid zuurstof in de kas het grootst zijn?
A
Aan het begin van de ochtend
B
Midden op de dag
C
Aan het eind van de dag
Slide 41 - Quiz
De aspergeplant is bekend doordat de witte, jonge stengels eetbaar zijn. Deze groeien uit een wortel die diep in de bodem zit. Zo worden de asperges lang en blijven ze wit. Vindt er in de aspergestengels fotosynthese plaats? En vindt er in de wortels fotosynthese plaats?
A
In geen van beide vindt fotosynthese plaats
B
Alleen in de wortels vindt fotosynthese plaats
C
Alleen in de stengels vindt fotosynthese plaats
D
Zowel in de wortels als in de stengels vindt fotosynthese plaats
Slide 42 - Quiz
Hoe komt een plant op het land aan water? En aan koolstofdioxide?
A
Water uit de bodem, koolstofdioxide uit de lucht
B
Water uit de lucht, koolstofdioxide uit de bodem
C
Water en koolstofdioxide allebei uit de bodem
D
Water en koolstofdioxide allebei uit de lucht
Slide 43 - Quiz
Twee kenmerken bij planten zijn: 1. grote, platte bladeren; 2. een sterk ontwikkeld wortelstelsel. Welk van deze kenmerken kun je aantreffen bij landplanten die in een vochtig milieu leven?
A
Alleen kenmerk 1
B
Alleen kenmerk 2
C
Beide kenmerken
D
Geen van beide kenmerken
Slide 44 - Quiz
Een cactus is aangepast aan een droog milieu. Twee leerlingen doen over deze plant een uitspraak. Mahdat zegt dat de stekels van cactussen een aanpassing zijn aan een droog milieu. Nadir zegt dat de stengels van cactussen zijn aangepast aan een droog milieu. Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Alleen Mahdat heeft gelijk
B
Alleen Nadir heeft gelijk
C
Allebei hebben ze ongelijk
D
Beiden hebben gelijk
Slide 45 - Quiz
In de afbeelding zie je twee planten. Van welk van beide planten verwacht je dat deze in een droog klimaat groeit? Leg je antwoord uit.
Slide 46 - Question ouverte
Is een pasgeboren rat een nestblijver of een nestvlieder?
A
Nestblijver
B
Nestvlieder
Slide 47 - Quiz
Is een pasgeboren kuiken een nestblijver of een nestvlieder?
A
Nestblijver
B
Nestvlieder
Slide 48 - Quiz
Bij welke groep zijn de jongen het eerst volwassen?
A
Nestblijver
B
Nestvlieder
Slide 49 - Quiz
Welke groep zal je meestal aantreffen bij vogels die op de grond broeden?
A
Nestblijver
B
Nestvlieder
Slide 50 - Quiz
De jongen van zoogdieren of vogels kunnen kaal, hulpeloos en blind zijn. Leg uit dat deze jongen toch een goede overlevingskans hebben.