D-Toets Romeinse Rijk

D-Toets Romeinse Rijk
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

D-Toets Romeinse Rijk

Slide 1 - Diapositive

 Pak je telefoon
Tijdens deze les gelden de algemene regels voor het gebruik van je telefoon.
Gebruik je eigen naam.
Doe serieus mee.
Probeer het geluidsniveau laag te houden.
Na afloop gaat de telefoon weer in de telefoontas.

Slide 2 - Diapositive

Hoe kon het Romeinse Rijk zo groot worden?
A
Door de handel
B
Door een sterk leger
C
Door de macht van de rijke families
D
Omdat een keizer aan de macht stond

Slide 3 - Quiz

Wat voor samenleving was er in het Romeinse Rijk?
A
Een landbouwsamenleving
B
Een stedelijke samenleving
C
Een agrarisch-stedelijke samenleving
D
Een pre-agrarische samenleving

Slide 4 - Quiz

In het Romeinse rijk was er godsdienstvrijheid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Wat is de hoofdstad van het Romeinse Rijk?
A
Ravenna
B
Milaan
C
Rome
D
Turijn

Slide 6 - Quiz

Wie bestuurden het Romeinse rijk?
A
De consuls
B
De senaat
C
De consuls en de senaat
D
De koning

Slide 7 - Quiz

Het Romeinse Rijk was het grootst toen het een ...........was.
A
Keizerrijk
B
Republiek
C
Koninkrijk
D
Monarchie

Slide 8 - Quiz

Wie was de eerste keizer van het Romeinse Rijk?
A
Tarquinius Superbus
B
Theodosius
C
Caesar
D
Augustus

Slide 9 - Quiz

Een van de oplossingen voor de problemen in het Romeinse Rijk was de splitsing in een West-Romeins rijk en een Oost-Romeins rijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Het Oost-Romeinse rijk bleef nog 1000 jaar bestaan, na de val van het West-Romeinse rijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

De Romeinen kenden munten...
Maar kenden de Romeinen ook al briefgeld?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Waar of niet waar:
Romeinse burgers werden door de Romeinse wetten beschermd in het hele Romeinse Rijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Wie was de machtigste Romein in het Romeinse Rijk?
A
De generaal
B
De koning
C
De keizer
D
De paus

Slide 14 - Quiz

Dit is het Colosseum.
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Hoe noemden de Romeinen de noordgrens van het Romeinse Rijk?
A
De grens
B
De Limes
C
De Rijn
D
De overkant

Slide 16 - Quiz

Waarom wilden veel niet-Romeinen in het Romeinse leger?
A
Om Romeinse burgerrechten te krijgen.
B
Om in het Romeinse Rijk te mogen wonen.
C
Om godsdienstvrijheid te krijgen.
D
Om bij de Romeinse elite te horen.

Slide 17 - Quiz

Waarom legden de Romeinen wegen aan door het Romeinse Rijk?
A
Voor handel en ambulances
B
Voor paardenrennen en handel
C
Voor de verdediging en de handel
D
Voor de handel en voor de lol

Slide 18 - Quiz

Hoe moesten de Romeinen de Romeinse keizers behandelen?
A
Als een slaaf
B
Als een god
C
Als een keizer
D
Als een consul

Slide 19 - Quiz

Waar of niet waar?
De grens van het Romeinse Rijk in Nederland was de Rijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Wat waren thermen in de
Romeinse tijd?
A
Aquaducten
B
Burgeroorlogen
C
Badhuizen
D
Ambtenaren in de senaat.

Slide 21 - Quiz

Deze opdracht gaat over romanisering.

Wat is GEEN voorbeeld van romanisering?
A
Een Bataafse militair gelegerd in Noord-Engeland schrijft in het Latijn een brief aan zijn vader.
B
Een Friese handelaar koopt in Nijmegen potten met Romeins muntgeld om deze ten noorden van de grens weer te verkopen.
C
Een Germaanse vrouw gaat wekelijks naar het badhuis in Mosa Traiectum om een middag te ontspannen.
D
Een Keltische bard (een zanger) zingt liederen over de heldendaden van Keltische helden van vroeger.

Slide 22 - Quiz

Romaniseren is
A
De verspreiding van de cultuur van de romeinen
B
Het veroveren van zoveel mogelijk gebied door de Romeinen
C
Het proces van handel tussen de Romeinen en Germanen
D
Een verplichte taalpolitiek waarbij alle bezette gebieden het Romaans moeten leren

Slide 23 - Quiz

Wat waren gladiatoren?
A
Senatoren, bestuurders
B
Legeraanvoerders
C
Slaven die moesten vechten voor vermaak
D
Voorlopers van huidige circusartiesten

Slide 24 - Quiz

Wat betekent het dat de gladiator zijn vinger omhoog doet?
A
hij geeft het op
B
hij heeft een blessure
C
hij heeft gewonnen
D
hij vindt dat er buitenspel heeft plaatsgevonden

Slide 25 - Quiz

Waar
Niet waar
De Germanen namen gewoonten van de Romeinen over
De Germanen geloofden niet in de Romeinse goden
De Germanen hielden hun haar lang
Het Romeinse rijk werd steeds meer Romeins

Slide 26 - Question de remorquage

Romeinen
Germanen

Slide 27 - Question de remorquage

 Soldaat
 Senator
Rijke Romeinse vrouw
Slaven
Feest van rijke Romeinen.
Romeins huis

Slide 28 - Question de remorquage

Grieks of Romeins?
Grieks
Romeins

Slide 29 - Question de remorquage

NIET overgenomen van de Romeinen
WEL overgenomen van de Romeinen
De Romeinse wetgeving
De Romeinse gladiatorenspelen
De Romeinse senaat en twee consuls
De Romeinse jaarkalender

Slide 30 - Question de remorquage

Het Christendom is ontstaan in?
A
Mesopotamië
B
Turkije
C
Palestina
D
Egypte

Slide 31 - Quiz

hoe is het christendom ontstaan?
A
uit zichzelf
B
uit het jodendom
C
door het christendom
D
heb niet opgelet :(

Slide 32 - Quiz

Wat is het symbool van het Christendom?
A
B
C
D

Slide 33 - Quiz

Hoe is het christendom ontstaan?
A
Joden gingen Jezus Christus volgen en zagen hem als de zoon van God die alle mensen zou verlossen.
B
Het christendom is niet ontstaan, het bestond al.
C
Het christendom heeft het Jodendom vervangen, het was een soort verbeterde versie daarvan.
D
Het christendom is bedacht door de Romeinen om het Jodendom tegen te houden.

Slide 34 - Quiz

Christendom =
A
Geloof in meerdere goden
B
Geloof in Griekse goden
C
Geloof in de goddelijkheid van de keizer
D
Geloof in 1 God volgens de leer van Jezus Christus

Slide 35 - Quiz

Onder wie was het christendom populair?
A
Vrouwen en kinderen
B
Slaven en rijke inwoners
C
Vrouwen, armen en slaven
D
Het leger

Slide 36 - Quiz

Wat is het Christendom?
A
Geloof in meerdere goden
B
Geloof in Griekse goden
C
Geloof in de goddelijkheid van de keizer
D
Geloof in 1 God volgens de leer van Jezus Christus

Slide 37 - Quiz

Een gevolg van het einde van het Romeinse rijk waren de volksverhuizingen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quiz

Julius Caesar
A
Was de eerste keizer van het Romeinse Rijk
B
Was populair bij de senaat
C
Was populair bij soldaten vanwege zijn veroveringen
D
was consul van 49 v C tot 45 v C

Slide 39 - Quiz

Hoe kon Julius Caesar zo machtig worden?
A
Hij kwam uit één van de rijkste families van Rome
B
Hij was een invloedrijke senator en werd consul
C
Hij had als generaal belangrijke veroveringen gedaan
D
Hij kwam met het idee dat Rome een keizer nodig had

Slide 40 - Quiz

Door wie werd Julius Caesar vermoord?
A
Door Octavianus
B
Door de oude koning die de macht wilde.
C
Door de volkstribuun.
D
Door de senatoren.

Slide 41 - Quiz

Julius Caesar was een...
A
Generaal
B
Keizer
C
Senator
D
Dictator

Slide 42 - Quiz

Einde van het West-Romeinse Rijk
A
313
B
391
C
476
D
33

Slide 43 - Quiz

Wat wordt gezien als het einde van het West-Romeinse rijk?
A
De verspreiding van het Christendom
B
De afzetting van de laatste Romeinse keizer.
C
De aanvallen van de Hunnen.
D
De splitsing van het Romeinse rijk.

Slide 44 - Quiz

Wie woonde waar?
Franken
Arabieren
Germanen

Slide 45 - Question de remorquage

De Bataven plunderden in 410 n.C. Rome.
A
Goed
B
Fout

Slide 46 - Quiz

Bataven zijn ...?
A
Germanen
B
Franken
C
Romeinen
D
Grieken

Slide 47 - Quiz


In welke taal zingen 
de Minions hier?
A
Portugees
B
Italiaans
C
Spaans
D
Geen van deze antwoorden is goed

Slide 48 - Quiz

Hoeveel Minions droegen een kerstmuts?
A
Drie
B
Een
C
Allemaal
D
Geen

Slide 49 - Quiz