Quiz Talent spell/gramm H5 1TL

timer
10:00
Welkom
We beginnen met 10 minuten lezen
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

timer
10:00
Welkom
We beginnen met 10 minuten lezen

Slide 1 - Diapositive

  • Maak tweetallen
  • Log in met 1 chromebook in LessonUp

Slide 2 - Diapositive

Elk jaar is het op 19 november Wereld Toilet Dag. Op deze dag wordt extra [a.] aandacht gevraagd voor het feit dat tweeëneenhalf miljard mensen niet beschikken [b.] over normale wc’s. Jaarlijks [c.] sterven achthonderdduizend jonge kinderen aan diarree. Kun [d.] je dat geloven? Dat zijn dagelijks ruim tweeduizend kinderen, zo’n zeventig [e.] volle schoolklassen per dag!

[a.] aandacht
A
zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
voorzetsel

Slide 3 - Quiz

Elk jaar is het op 19 november Wereld Toilet Dag. Op deze dag wordt extra [a.] aandacht gevraagd voor het feit dat tweeëneenhalf miljard mensen niet beschikken [b.] over normale wc’s. Jaarlijks [c.] sterven achthonderdduizend jonge kinderen aan diarree. Kun [d.] je dat geloven? Dat zijn dagelijks ruim tweeduizend kinderen, zo’n zeventig [e.] volle schoolklassen per dag!

[b.] over
A
zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
voorzetsel

Slide 4 - Quiz

Elk jaar is het op 19 november Wereld Toilet Dag. Op deze dag wordt extra [a.] aandacht gevraagd voor het feit dat tweeëneenhalf miljard mensen niet beschikken [b.] over normale wc’s. Jaarlijks [c.] sterven achthonderdduizend jonge kinderen aan diarree. Kun [d.] je dat geloven? Dat zijn dagelijks ruim tweeduizend kinderen, zo’n zeventig [e.] volle schoolklassen per dag!

[c.] sterven
A
werkwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Elk jaar is het op 19 november Wereld Toilet Dag. Op deze dag wordt extra [a.] aandacht gevraagd voor het feit dat tweeëneenhalf miljard mensen niet beschikken [b.] over normale wc’s. Jaarlijks [c.] sterven achthonderdduizend jonge kinderen aan diarree. Kun [d.] je dat geloven? Dat zijn dagelijks ruim tweeduizend kinderen, zo’n zeventig [e.] volle schoolklassen per dag!

[d.] je
A
werkwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Quiz

Elk jaar is het op 19 november Wereld Toilet Dag. Op deze dag wordt extra [a.] aandacht gevraagd voor het feit dat tweeëneenhalf miljard mensen niet beschikken [b.] over normale wc’s. Jaarlijks [c.] sterven achthonderdduizend jonge kinderen aan diarree. Kun [d.] je dat geloven? Dat zijn dagelijks ruim tweeduizend kinderen, zo’n zeventig [e.] volle schoolklassen per dag!

[e.] volle
A
werkwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Welk bezittelijk voornaamwoord past op de lege plek?
Kies uit: hun, jouw, mijn, ons, onze, zijn.

a. Waarom geloof je ___ verhaal niet? Ik ben toch je vriend?

Slide 8 - Question ouverte

Welk bezittelijk voornaamwoord past op de lege plek?
Kies uit: hun, jouw, mijn, ons, onze, zijn.

b. Onze buren hebben een grote auto. ___ vier kinderen passen er allemaal in.

Slide 9 - Question ouverte

Welk bezittelijk voornaamwoord past op de lege plek?
Kies uit: hun, jouw, mijn, ons, jou, onze, zijn.

c. Mag ik ___ oude mobiel gebruiken?

Slide 10 - Question ouverte

Welk bezittelijk voornaamwoord past op de lege plek?
Kies uit: hun, jouw, mijn, ons, jou, onze, zijn.

d. Dit is ___ nieuwe liedje, we hebben het zelf geschreven.

Slide 11 - Question ouverte

Benoem de zinsdelen tussen sterretjes. Kies uit: persoonsvorm (pv), onderwerp (o), lijdend voorwerp (lv) en werkwoordelijk gezegde (wg).

a. Wanneer heeft Joel *dat bericht* gehoord?
A
persoonsvorm (pv)
B
onderwerp (o)
C
lijdend voorwerp (lv)
D
werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 12 - Quiz

Benoem de zinsdelen tussen sterretjes. Kies uit: persoonsvorm (pv), onderwerp (o), lijdend voorwerp (lv) en werkwoordelijk gezegde (wg).

b. Mitch *vindt* de vergoeding voor zijn werk niet hoog.
A
persoonsvorm (pv)
B
onderwerp (o)
C
lijdend voorwerp (lv)
D
werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 13 - Quiz

Benoem de zinsdelen tussen sterretjes. Kies uit: persoonsvorm (pv), onderwerp (o), lijdend voorwerp (lv) en werkwoordelijk gezegde (wg).

c. *De afstand tot de planeet* bedraagt miljoenen kilometers.
A
persoonsvorm (pv)
B
onderwerp (o)
C
lijdend voorwerp (lv)
D
werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 14 - Quiz

Benoem de zinsdelen tussen sterretjes. Kies uit: persoonsvorm (pv), onderwerp (o), lijdend voorwerp (lv) en werkwoordelijk gezegde (wg).

d. Welke acteurs *hebben* die spannende scène *gespeeld*?
A
persoonsvorm (pv)
B
onderwerp (o)
C
lijdend voorwerp (lv)
D
werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 15 - Quiz

Benoem de zinsdelen tussen sterretjes. Kies uit: persoonsvorm (pv), onderwerp (o), lijdend voorwerp (lv) en werkwoordelijk gezegde (wg).

e. *De regisseur* heeft zich exact aan het script gehouden.
A
persoonsvorm (pv)
B
onderwerp (o)
C
lijdend voorwerp (lv)
D
werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 16 - Quiz

Noteer steeds de juiste vorm van de bijvoeglijke naamwoorden.

a. Betty heeft een (mooi) ___ hoedje op.

Slide 17 - Question ouverte

Noteer steeds de juiste vorm van de bijvoeglijke naamwoorden.

b. Wat heb jij een (duur) ___ telefoon gekocht!

Slide 18 - Question ouverte

Noteer steeds de juiste vorm van de bijvoeglijke naamwoorden.

c. Mijn zus heeft een (zilver) ___ piercing in haar neus.

Slide 19 - Question ouverte

Noteer steeds de juiste vorm van de bijvoeglijke naamwoorden.

d. Het (bezweten) ___ t-shirt stonk verschrikkelijk in de wasmand.

Slide 20 - Question ouverte

Zet de woorden die tussen haakjes staan in de juiste vorm.
Als in een zin als/dan staat, kies je in de volgende slide voor als of dan.

a. Deze nieuwe batterij gaat veel (lang) ___ mee (als/dan) die oude.

Slide 21 - Question ouverte

a. Deze nieuwe batterij gaat veel langer mee (als/dan) ___ die oude.

A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Zet de woorden die tussen haakjes staan in de juiste vorm.
Als in een zin als/dan staat, kies je in de volgende slide voor als of dan.

b. Mijn zusje kan net zo (snel) ___ rennen (als/dan) mijn vader.

Slide 23 - Question ouverte

b. Mijn zusje kan net zo snel rennen (als/dan) ___ mijn vader.
A
als
B
dan

Slide 24 - Quiz

Zet de woorden die tussen haakjes staan in de juiste vorm.
Als in een zin als/dan staat, kies je in de volgende slide voor als of dan.

c. Het kerstgala was dit jaar veel (goed) ___ (als/dan) de vorige keer .

Slide 25 - Question ouverte

c. Het kerstgala was dit jaar veel beter (als/dan) ___ de vorige keer .
A
als
B
dan

Slide 26 - Quiz

Zet de woorden die tussen haakjes staan in de juiste vorm.
Als in een zin als/dan staat, kies je in de volgende slide voor als of dan.

d. Het plezier in de sport is even (belangrijk) ___ (als/dan) het resultaat.

Slide 27 - Question ouverte

d. Het plezier in de sport is even belangrijk (als/dan) ___ het resultaat.
A
als
B
dan

Slide 28 - Quiz

Zet de woorden die tussen haakjes staan in de juiste vorm.
Als in een zin als/dan staat, kies je in de volgende slide voor als of dan.

e. Het (graag) ___ eet ik veganistisch, dus helemaal plantaardig.

Slide 29 - Question ouverte

Zet de woorden die tussen haakjes staan in de juiste vorm.
Als in een zin als/dan staat, kies je in de volgende slide voor als of dan.

f. Een krantenbezorger krijgt (weinig)___ slaap (als/dan) een vakkenvuller.

Slide 30 - Question ouverte

f. Een krantenbezorger krijgt minder slaap (als/dan) ___ een vakkenvuller.
A
als
B
dan

Slide 31 - Quiz