4.7 Woordsoorten BN/VZ/TW

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Welkom

We beginnen met 10 minuten lezen

Welke woordsoorten heb je afgelopen lessen geleerd?

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?

1. ruimte
2. de
3. fietste
4. geklommen

Welk woord is een werkwoord?

1. paard
2. zijn
3. gevoel
4. een

Wat zijn de lidwoorden?

1. de/van/een
2. in/op/aan
3. het/hij/zij
4. de/het/een

Woordsoorten 4.7

In dit hoofdstuk leer je woordsoorten:

• bijvoeglijk naamwoord
• voorzetsel

Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over het zelfstandig naamwoord, het geeft extra informatie. 

de auto - de snelle auto

de appel -  de groene appel

de ring -  de gouden ring

Hoe herken je een bijvoeglijk naamwoord?

• staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
• soms staat het er achter
• het benoemt de kleur of een eigenschap
• het benoemt het materiaal, dan is het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

                        mand: de rieten mand

Bijvoeglijk naamwoord

Zelfstandig naamwoord

gezondheid

vlinder

gouden

hoge

arme

tulp

rode

ijzeren

biologieleraar

nagelschaartje

moeilijke

dennenboom

Maak de zin af:
Ik bewaar mijn telefoon meestal .............

Voorzetsel

Een voorzetsel staat nooit alleen. Het staat bij een zelfstandig naamwoord met lidwoord en geeft aan waar iets is. --> in de auto, achter de deur, tijdens de vakantie, naast het bureau, voor de 

Hoe herken je een voorzetsel?

• door een voorzetsel weet je waar iets is. 
• je kunt het plaatsen voor de kast of voor de vakantie
• ook te voor een infinitief is een voorzetsel
• let op! als het voorzetsel een onderdeel is van het werkwoord, is het geen voorzetsel

                      Hij schreef iets op. --> opschrijven, dus geen vz

                     Hij schreef op een blaadje. --> op een blaadje

Maak een zin met het woord:

... de kast

... de vakantie

uit

op

na

in

achter

bij

voor

naast

onder

vanwege

aan

tijdens

§2.7 en §4.7

• lidwoord (lw)
• zelfstandig naamwoord (zn)
• bijvoeglijk naamwoord (bn)
• werkwoord (ww)
• voorzetsel (vz)

Je hebt nu 6 woordsoorten geleerd.
Wat klopt voor jou?

Ik kan ze alle 5 makkelijk benoemen

Ik kan er 3 of 4 benoemen

Ik weet er 2 of 3, de andere vind ik lastig

Ik weet er 0 of 1 en heb meer oefening nodig

Volgende les

§5.7

Persoonlijk voornaamwoord en 

bezittelijk voornaamwoord