Via Vervolg Thema 1 spelling en Grammatica-woordsoorten

Thema 1 Spelling en Grammatica 
Woordsoorten
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.

Éléments de cette leçon

Thema 1 Spelling en Grammatica 
Woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Via Vervolg thema 1
Spelling en grammatica
Woordsoorten

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn woordsoorten?
Een soort 'families'.  
Elk woord in de Nederlandse taal hoort bij zo'n familie.
Door woordsoorten te kennen kun je zinnen beter begrijpen. 

Slide 4 - Diapositive

Welke woordsoorten ken je?

Slide 5 - Question ouverte

De woordsoorten die jij moet kennen zijn...
Lidwoord (lw)
Werkwoord (ww)
Zelfstandig naamwoord (zn)
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
voorzetsels (vz)

Slide 6 - Diapositive

Welke lidwoorden ken je?

Slide 7 - Question ouverte

De lidwoorden (lw) zijn:
de, het, een

Lidwoorden staan, of kun je in gedachten plaatsen, voor het zelfstandig naamwoord.

Slide 8 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Vidéo

Zelfstandig naamwoord (zn)
 Mensen, dieren, dingen of een abstract begrip (de liefde, het gevoel). We zeggen ook wel: zelfstandig naamwoorden zijn namen van mensen, dieren of dingen. Meestal staat bij een zelfstandig naamwoord een lidwoord of kun je er een lidwoord bij denken. Je kunt het verkleinen en in meervoud zetten.

Slide 11 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Vidéo

Een bijvoeglijk naamwoord is
een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. Het versierwoord.

Voorbeelden: mooi, lelijk, slecht, lief, sportief, knap, rood, snel.

Slide 14 - Diapositive

het werkwoord
een doe-woord
hebben, worden en zijn 
Je kunt het in een andere tijd zetten.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Dus:
Jan gaat te laat naar school.
Jan ging te laat naar school.
Of
Hij gaat, wij gaan, wij gingen, ...

Slide 17 - Diapositive

Voorzetsels:

Voorzetsels zijn vaak korte woordjes. Je kent ze misschien als 'kastwoorden' of 'feestwoorden'.

..... de kast (in, op, onder, achter, naast)

...... het feest (voor, na, tijdens)

Maar ook woorden zoals met of naar zijn voorzetsels.

Slide 18 - Diapositive

Welke voorzetsels ken je?

Slide 19 - Question ouverte

Slide 20 - Vidéo

Voorzetsels
De Kooi woorden

Slide 21 - Diapositive

Even proberen

Slide 22 - Diapositive

De rode jas hangt nog aan de kapstok.

Het bijvoeglijk naamwoord is....
A
jas
B
rode
C
kapstok
D
hangt

Slide 23 - Quiz

De rode jas hangt nog aan de kapstok.

'Jas' is een....
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Lidwoord

Slide 24 - Quiz

Pieter gaat met het vliegtuig naar Amerika.

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
Pieter
B
vliegtuig
C
met
D
Amerika

Slide 25 - Quiz

In de dierentuin was de leeuw uit zijn kooi ontsnapt.
Het woord 'uit' is een...
A
Zelfstandig naamwoord
B
Voorzetsel
C
Werkwoord
D
Lidwoord

Slide 26 - Quiz


Het einde is nabij!
'Het' is een.....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 27 - Quiz

Vragen Vragen?
Stel ze!


Slide 28 - Diapositive

Zelfstandig 

  • Maak opdracht 9 t/m 11 (t/m blz  35 af)
  • Maken studiemeter spelling en grammatica
  • Leren hoofdstuk 2 spelling en grammatica
  • Vrijdag 22 september SO woordsoorten


Succes

Slide 29 - Diapositive

herhaling 
Luister en kijk de uitleg nog eens op een andere manier.

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Vidéo