3.8 spelling

Welkom!

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!

Slide 1 - Diapositive

Dit gaan we doen:
  1. Uitleg + oefenen 3.8 
  2. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Sterke werkwoorden
Tegenwoordige tijd = wat er nu gebeurt

Verleden tijd = wat er eerder gebeurde

Je ziet het aan de pv

Slide 4 - Diapositive

Sterk
Sterke werkwoorden hebben de kracht om te veranderen.

Slide 5 - Diapositive

Sterke werkwoorden
Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de 
persoonsvorm (pv)  in de verleden tijd zet. Dat noem je 
sterke werkwoorden of klankveranderende werkwoorden.


Slide 6 - Diapositive

Lopen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 7 - Quiz

Zit
A
Sterk
B
Zwak

Slide 8 - Quiz

Vragen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 9 - Quiz

Liggen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 10 - Quiz

Werken
A
Sterk
B
Zwak

Slide 11 - Quiz

Lachen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 12 - Quiz

Drijven
A
Sterk
B
Zwak

Slide 13 - Quiz

Gooien
A
Sterk
B
Zwak

Slide 14 - Quiz

Helpen
A
Sterk
B
Zwak

Slide 15 - Quiz

Uitleg zelfstandig naamwoord (znw)


  • Woorden voor mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden. (boom)
  • Voor een zelfstandig naamwoord kun je altijd de, het of een zetten. (de boom)
  • Een zelfstandig naamwoord kan enkelvoud zijn of meervoud. (de boom, de bomen)
  • Van een zelfstandignaamwoord kun je een verkleinwoord maken. (boompje)
  • Ook namen (mensen, dieren, planten, maanden, rivieren, plaatsen en landen) zijn zelfstandige naamwoorden. (Krommenie, Schiphol, Nike, maart)

Slide 16 - Diapositive

Hoe herken je een ZN?
Zelfstandig naamwoorden kun je in het meervoud zetten.

Vóór een zelfstandig naamwoord kun je de of het zetten.

Zelfstandig naamwoorden kun je verkleinen.


Slide 17 - Diapositive

Meervoud zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoorden eindigen op:
- en
- s
- 's 
Lees goed de leertekst, daar staat precies in wanneer je welke uitgang gebruikt. 

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Herhalingsvraag.

Waar kun je een zelfstandig naamwoord aan herkennen?
A
Je kunt een zn in het meervoud zetten.
B
Je kunt er een lidwoord voor zetten.
C
Je kunt het zn verkleinen.
D
Alle gegeven antwoorden zijn juist.

Slide 20 - Quiz

Hieronder staan drie woorden. Kies bij elk zelfstandig naamwoord de juiste spelling van het meervoud.
1 Een bedrijf, twee …

A
bedrijven
B
bedrijfen
C
bedrijffen

Slide 21 - Quiz

Welke meervouden zijn goed?
A
Vleermuisen, golven, appelbolen
B
Vleermuizen, golfen, appelbollen
C
Vleermuizen, golfen, appelbolen
D
Vleermuizen, golven, appelbollen

Slide 22 - Quiz


In welk rijtje zijn alle meervouden goed gespeld?
Uitleg -f
- De -f van brief verandert in het meervoud in een v.
- De -f van hiëroglief blijft in het meervoud staan. Het komt van het Franse hiéroglyphique.
Uitleg -e
- Zowel groente als gewoonte, twee woorden die eindigen op -e, hebben twee meervouden.
A
briefen / hiërogliefen / groenten / gewoontes
B
brieven / hiëroglieven / groentes / gewoontes
C
brieven / hiërogliefen / groenten / gewoonten
D
briefen / hiëroglieven / groentes / gewoonten

Slide 23 - Quiz

Maken
3.8 Spelling
timer
20:00
Je weet wat sterke en zwakke werkwoorden zijn
+
Kunt znw in het meervoud zetten.

Slide 24 - Diapositive