Goed - Ma 14-02

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Heute

- Hausaufgaben kontrollieren

- Aufgabe machen

- Sprechen 

- Quiz

Lernziel

- Je kunt de weg vragen

- Je kunt het verschil tussen zu / nach uitleggen

Prüfung

Montag 21. Februar.

In het 2e lesuur.

Wanneer gebruik je 'zu' in het Duits?
Ich fahre zum Bahnhof

Wanneer gebruik je 'nach' in het Duits?
Er fährt nach Köln.

Wanneer gebruik je 'in' in het Duits?
Wir gehen in die Schule.

Hausaufgaben kontrollieren

- Aufgaben 12, 15, 16

ab Seite 93

- Arbeitsblatt zu/nach

Machen

Aufgabe 29

Seite 104

Zusammen

Jetzt machen

Aufgabe 30, 32 & 44

Alleine / zu zweit

Kontrollieren

Sprechen

- Aufgabe 31

- Üben

Hoe ziet de vlag van Zwitserland er uit?

Wat zijn de officiële talen van Zwiterserland?

Hoeveel mensen wonen er in Zwitserland?

Wat is de duitse vertaling van 'Zwitserland'?

Vertaal de zin naar het Nederlands:
Wo ist die Haltestelle?

Vertaal de zin naar het Nederlands:
Sie müssen bei der Ampel links gehen.

Vertaal de zin naar het Nederlands:
Wo muss ich umsteigen?

Vertaal de zin naar het Duits:
Wanneer komt de bus?

Vertaal de zin naar het Duits:
Waar is het station?

Vertaal de zin naar het Duits:
Ich moet naar Winterberg.

Hausaufgaben

Lernen für die Prüfung

- Alle Wörter: DUI-NL en NL-DUI (S. 116 &117)

- Sätzen Seite 119 & 103