13 maart: Start woordsoorten 5.7 Voorzetsels + herhalen lw, zn, bn, st.bn.

13 maart: Start woordsoorten 5.7
Mavo 1 periode 4
week 25 2e les (13 maart)


1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

13 maart: Start woordsoorten 5.7
Mavo 1 periode 4
week 25 2e les (13 maart)


Slide 1 - Diapositive

Welkom 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Diapositive

Planning
Lezen: in je eigen leesboek!
Startopdracht: herh. 5.3 en 5.5
Instructie doel 5.7
Inoefenen 
~pauze~
Zelfstandig oefenen woordsoorten
Afsluiting

timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Startopdracht
Bedenk een zin op met daarin 
een werkwoord, 
een lidwoord, 
een zelfstandig naamwoord en 
een (stoffelijk) bijvoeglijk naamwoord. 


timer
5:00

Slide 4 - Diapositive

Doel 



  •  Je leert voegwoorden. 
  • Je oefent met lidwoorden, zelfstandige naamwoorden en (stoffelijk) bijvoeglijke naamwoorden. 

Slide 5 - Diapositive

Huiswerk check✓
opdracht 4 blz. 209
werd = ww
de = blw
enorme = bn
driedimensionale = bn
puzzelaars = zn 
wanhoop = zn
een = olw
geschiedenislesje = zn 
kubus = zn
Hongaarse = bn 
het = blw
plastic = st.bn.
bouwen = ww
3D-bewegingen = zn
kwam = ww
Hongarije = zn
magische = bn
sloot = ww
overeenkomst = zn
bedrijf = zn
de = blw
kleurige = bn
verkocht = ww
puzzel = zn
steenrijk = bn 

Slide 6 - Diapositive

Huiswerk check✓
opdracht 5 blz. 209
Te koop: mijn racefiets met frame. Deze snelheidsduivel is nog in de fietsenzaken te koop. Bij mij koop je hem met korting. Hij heeft een paar krasjes, maar remmen en banden. 

Te koop: een mooie, kleurrijke en hippe tas met goede stevige schouderband en bruikbare, handige vakjes. 

Slide 7 - Diapositive

Woordsoorten

Slide 8 - Carte mentale

Voorzetsel (§ 7 blz. 212) 

5. Voorzetsel (vz): zgn. 'kooi' woordjes. Ze geven vaak aan een: ...
                            ... plaats: in/op/onder (de kooi)  
                            ... tijd: na/tijdens/voor (de pauze) 
                            ... reden: door (de regen) of 
                            ...oorzaak: vanwege (de sneeuw) 
                           > staat voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord: Ik ga voor de les dat doen. 
                           > staat soms achter een zelfstandig naamwoord: Ik ren de klas uit
   Vast voorzetsel (vvz): hoort bij een werkwoord. Kun je niet vervangen door een ander vz. 
                             Bijv.  houden van - Nico houdt van skiën. 
                                       besteden aan - De docent besteedt niet veel tijd aan die onzin. 
                                       

Slide 9 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (§ 5 blz. 208)
4. Bijvoeglijk naamwoord (bn): zegt iets over een zn.
                            > kan er voor of achter staan. Bijv. De grote hond. De hond is groot.
                            > heeft een korte of lange vorm. Bijv. Een spannend boek. Een spannende film. 
                            > meestal trappen van vergelijking. Bijv. groot - groter - grootst. 

    Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st.bn): zeg van welke stof iets gemaakt is. 
                         > staat altijd voor het zn. Bijv. De koperen bel. 
                         > heeft 1 vorm: houten, glazen, plastic
                         > geen trappen van vergelijking. 

Slide 10 - Diapositive

Inoefenen
Opdracht 1  blz. 212
opdracht 3 blz. 213
timer
10:00

Slide 11 - Diapositive

timer
5:00

Slide 12 - Diapositive

Aan het werk
Maak opdracht 4 blz. 213
Schrijf de woorden onder elkaar in je schrift. 
Schrijft de woordsoort erachter. 
Klaar? 
Maak opdracht 5. 
timer
10:00

Slide 13 - Diapositive

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Ik weet wat werkwoorden, lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels zijn. 
  2. Ik kan ze herkennen en benoemen. 
timer
5:00

Slide 14 - Diapositive

Volgende les 18 maart: 
Oefenen met alle woordsoorten 

 Huiswerk: 
Maak opdracht 4 en 5 blz. 213 af. 

Slide 15 - Diapositive

Grammatica: Woordsoorten



  1. werkwoord: wat iets of iemand doet of overkomt. (ww met onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, zijn, mogen)
  2. lidwoord(lw): blw: de, het |  olw: een 
  3. zelfstandig naamwoord: mens, dier, ding, gevoel. Kan je de, het of een vóór zetten, meervoud en verkleinwoord van maken. Ook namen.  
  4. bijvoeglijk naamwoord: zegt iets van een zn. De rode auto. De hond is groot. De houten deur. 
  5. voorzetsel: de 'kooi-woordjes': in, op, onder, tussen, naast, 

Slide 16 - Diapositive