2.3 Cellen

2.3 Cellen
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2.3 Cellen

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen
  • Kort herhalen vorige les. 
  • Uitleg over cellen en weefsels
  • Huiswerk vast maken in de klas.  

Slide 2 - Diapositive

LEERDOELEN
  • Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken.
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken.

Slide 3 - Diapositive

timer
1:30
Welke vragen heb je nog over 2,1 en 2,2?

Slide 4 - Carte mentale

organisatie niveaus 

Slide 5 - Diapositive

Cellen
Cellen zijn kleine bouwstenen van organismen.

Alles wat leeft bestaat uit cellen.

Er zijn veel verschillende cellen.

Slide 6 - Diapositive

Cellen
Organismen bestaan uit cellen.
Dierlijke cellen en planten cellen zijn verschillend

Slide 7 - Diapositive

Verschillende soorten cellen hebben een verschillende vorm omdat ze een verschillende functie hebben

Slide 8 - Diapositive


Cellen van dieren

Slide 9 - Diapositive

Cellen van dieren 

Slide 10 - Diapositive

Speekselklier mens
Mais blad

Slide 11 - Diapositive

Plantencel

Slide 12 - Diapositive

Plantencel

Slide 13 - Diapositive

Cellen van dieren en planten

Slide 14 - Diapositive

Cellen: de kleinste levende bouwstenen waaruit een organisme is gebouwd
Dier
Bacterie
Plant
Schimmel

Slide 15 - Diapositive

Celorganellen

Delen van een cel die een eigen functie hebben, noem je celorganellen
Bijvoorbeeld: celkern, vacuole, plastiden

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Vidéo

Cellen van dieren hebben een celwand.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

Hoe zien cellen van dieren eruit?
A
Celkern, bladgroenkorrels en celwandelen
B
celkern en celwand
C
geen celwand, een celkern, geen bladgroenkorrels
D
bladgroenkorrels

Slide 19 - Quiz

Hebben cellen van mensen andere kenmerken dan cellen van dieren?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Aan de slag
KGT
Wat? 
Hoe? 
Hulp? 
Klaar? 

Havo
Wat? Lees 2.4 en maak 1 tot en met 9.
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij BRO
Klaar?
Nakijken/ maak de test jezelf


Doelen:
Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken.
Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken.
timer
5:00
KGT
Wat? Lees 2.3 en maak 1 tot en met 8
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met de persoon naast je.
Hulp? Kijk in het boek, vraag aan je buur en kom daarna pas bij BRO
Klaar?
Nakijken/ maak de test jezelf

Slide 21 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat?  Lees blz. 95 t/m 97 en maak opgave 1 tot en met 8
Hoe?  Je mag fluisterend overleggen met je buur
Hulp? Boek, buur bureau
Tijd? 15 minuten. 
Uitkomst?
Je weet dat het lichaam uit cellen bestaat.
Je kunt delen en functies van plantaardige en dierlijke cellen benoemen. 
Klaar? Nakijken. 
timer
5:00

Slide 22 - Diapositive