Stof SO spelling 2V 2324

SO spelling
Je kunt:
  • punten, aanhalingstekens, komma's en dubbele punten op de juiste manier gebruiken.
  • koppeltekens en weglatingsstreepjes op de juiste manier  gebruiken.
  • samenstellingen met en zonder tussenletter op de juiste manier schrijven.
  • bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

SO spelling
Je kunt:
  • punten, aanhalingstekens, komma's en dubbele punten op de juiste manier gebruiken.
  • koppeltekens en weglatingsstreepjes op de juiste manier  gebruiken.
  • samenstellingen met en zonder tussenletter op de juiste manier schrijven.
  • bepalen of je woorden los of aan elkaar moet schrijven.

Slide 1 - Diapositive

Leestekens, waarom?

  • Het is belangrijk om leestekens te gebruiken, omdat je tekst dan goed leesbaar is. Het zorgt voor een beter tekstbegrip.

Daarnaast wil je ook dit voorkomen:

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Komma
  • Tussen twee persoonsvormen: Terwijl hij sliep, werd zijn huis versierd.
  • Voor verbindingswoorden (voegwoorden) zoals: maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat en zodra Hij moet naar school, maar wil liever gamen.
  • Bij een opsomming: Ik hou van wandelen, fietsen, lezen en vakantie.

Slide 5 - Diapositive

Komma 
  • Voor een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan. 
  • We hebben hard gewerkt aan het verslag, dat helaas nog niet helemaal af is.

Slide 6 - Diapositive

Dubbele punt
  • Voor een aangekondigde opsommingIn dit zwembad vind je van alles: bubbelbaden, glijbanen en een stroomversnelling.
  • Voor de directe rede of een citaat. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer: Max zei vol zelfvertrouwen: ‘Vanmiddag zal ik Lewis weer verslaan.’

  • Als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel: Ik ga naar Terschelling: je hebt daar prachtige stranden en mooie natuur. 
Tip om dit te herkennen! In plaats van de dubbele punt kun je er de verbindingswoorden 'want' of 'omdat' bij denken (maar dan met komma!)



Slide 7 - Diapositive

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 8 - Diapositive

Aanhalingstekens
  • Bij een citaatVader zei: 'Ik zet de vuile borden wel weg.'
  • Als je een stukje tekst van iemand anders letterlijk overschrijftIn het verslag schreef de brugklasser ‘Ik vond het brugklaskamp geweldig.’



Slide 9 - Diapositive

Aanhalingstekens:
Let goed op de plaats van de leestekens!
  • bij directe rede of citaat: 
De leerling zei: 'Ik ben echt op tijd, mevrouw!'

Komma buiten het citaat: 'Ik ben echt op tijd, mevrouw', zei de leerling.



Slide 10 - Diapositive

Welke leestekens?
  1. Anders dan je dacht zijn er deze week toch mensen naar Frankrijk gegaan
  2. We hebben een fijne vakantie gehad we zijn elke dag gaan duiken 

Slide 11 - Diapositive

Welke leestekens?
  1. Anders dan je dacht, zijn er deze ....Frankrijk gegaan.
  2. We ... vakantie gehad: we zijn .... duiken.
  3. : voor verklaring, reden, toelichting. Kun je vervangen door komma plus 'want'

Slide 12 - Diapositive

Directe rede
  • Om dat wat iemand zegt, zet je aanhalingstekens. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
  • Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'
  • Na de dubbele punt bij een citaat begint de zin met een hoofdletter.

  • Begint de zin met wat er gezegd wordt? Dan schrijf je een komma na het citaat:
  • 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Koppelteken
Samenstellingen schrijf je in principe aan elkaar.
Bijvoorbeeld:
voetbal + competitie = voetbalcompetitie
tentamen + stress =  tentamenstress

Slide 16 - Diapositive

Koppelteken

Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen.
Bijvoorbeeld:
auto + ongeluk = auto-ongeluk 

Slide 17 - Diapositive

klinkerbotsing bij samenstellingen

aa, ae, ai, au, 
ee, ei, eu, e+ui
ie, ii, i+j,i+ij
oi, oo, ou, oe
ui, uu 
Voorbeelden

gala-avond

ski-instructeur

bureau-inhoud




Slide 18 - Diapositive

Koppelteken
Je gebruikt een koppelteken bij bijzondere woordcombinaties. (Samenstellingen die anders onoverzichtelijk worden.)

Bijvoorbeeld:
doe het zelf + zaak = doe-het-zelfzaak (vergelijk: schoenenzaak)
kop en schotel = kop-en-schotel

Slide 19 - Diapositive

Koppelteken
Bij aardrijkskundige namen
Bijvoorbeeld: Zuid + Holland = Zuid-Holland

Bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en St. of Sint
Bijvoorbeeld: A4-tje, 16-jarige, sint-bernardshond

Slide 20 - Diapositive

Koppelteken
Bij de voorvoegsels:
anti-, oer-, on- en pro-  alléén als er een hoofdletter na komt.
Bijvoorbeeld: oer-Hollands 
Bij de voorvoegsels:
niet-, non-, bijna-, oud-, ex-, aspirant-, adjunct-, kandidaat-, interim-, leerling-
Bijvoorbeeld: niet-rookster / oud-burgemeester / ex-vriend

Slide 21 - Diapositive

Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat, mag dat met een weglatingsstreepje.
Let op: 
- als je het eind van het woord weglaat, komt het streepje bij het eerste woord aan het eind.

Bijvoorbeeld: in- en uitvoer, dag- en nachtdienst

Slide 22 - Diapositive

Weglatingsstreepje
Als je een deel van een woord weglaat, mag dat met een weglatingsstreepje.
Let op: 
- als je het begin van het woord weglaat, komt het streepje aan het begin van het tweede woord.
Bijvoorbeeld: damesjassen en -jurken, tuintafel en -stoelen.

- laat je een heel woord weg, dan gebruik je geen streepje.
Bijvoorbeeld hoge cijfers en lage cijfers = hoge en lage cijfer

Slide 23 - Diapositive

Tussenletters in samenstellingen
Als je twee woorden aan elkaar plakt, maak je een samenstelling: deur + kruk = deurkruk. Soms moet je tussen die twee woorden tussenletters toevoegen: (e)n, e of s.

Slide 24 - Diapositive

Als het linkerdeel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op en heeft, schrijf je en of n tussen de delen: 
huis = huizen = huizenblok 
leeuw = leeuwen = leeuwendeel

Slide 25 - Diapositive

Schrijf een e als

- Het linkerdeel heeft geen meervoud: rijstepap.
- Het linkerdeel verwijst naar iets waar er maar één van is: zonnewijzer, manestraal.
- Het linkerdeel heeft (soms naast een meervoud op en) een meervoud op s: 
aspirine =  aspirines =  aspirinebuisje, 
breedte = breedten/breedtes = breedtegraad.
- Het linkerdeel is geen zelfstandig naamwoord: 
jokkebrok (het linker deel verwijst naar een werkwoord),
rodekool (het linker deel is een bijvoeglijk naamwoord)
- Het linkerdeel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: stekeblind




Slide 26 - Diapositive

Samenstelling met een s
Als je in een samenstelling een s hoort, dan schrijf je die ook:
Bijvoorbeeld: moederskindje, wetsartikel.

Soms begint het rechterdeel van de samenstelling met een s-klank. Dan hoor je niet of er een tussen-s moet staan. Vervang dan het rechterdeel door een woord dat niet met een s-klank begint. Schrijf de s alleen als je hem bij de vervanging hoort:
Bijvoorbeeld: personeelschef, want personeelsfeest
Maar: bioscoopstoel, want bioscoopfilm

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

Slide 29 - Vidéo

Slide 30 - Vidéo

Slide 31 - Vidéo

Slide 32 - Vidéo