1 dec BMF

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Wat gaan we vandaag doen?

• Theorie 3.2 Leestekens en tekens bij woorden
  
• Herhalen 3.1 Hoofdletters
• Oefenen 3.2 in op papier in tweetallen en bespreken einde les.
• Zelfstandig verder werken aan je flyer

Brochure

Niveau 4 maakt een uitgebreide brochure met meerdere pagina's (voorbeeld):

• Wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
• Meerdere stukjes tekst over het bedrijf, de eventuele actie of het event. 
• Gegevens van het bedrijf. 

Leerdoelen

• Je gebruikt leestekens en tekens bij woorden correct.
• Je ontwerpt een flyer naar eigen smaak 

Hoofdletter of geen hoofdletter?

1. dinsdag
2. Dinsdag

Met of zonder hoofdletter?

1. Hindoe
2. hindoe

Hoofdletter of geen hoofdletter?

1. pasen
2. Pasen

Hoofdletter of geen hoofdletter?

1. MBO Zadkine
2. mbo Zadkine

Hoofdletter of geen hoofdletter?

1. minister-president
2. Minister-President

Dubbele punt ( : )

• Je zet een dubbele punt in een zin als je iets aankondigt.      Dit zijn de namen van de studenten die zijn ingeloot: Bram, Davida en Emma. 

• Met een dubbele punt kun je ook een citaat aankondigen.     De trainer riep: 'Kom op, volhouden!'
• Je zet een dubbele punt ook voor een opsomming.                  Zo laad je de accu op: ....

Wanneer gebruik je een komma?

• Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.

Jeroen, kom je zo?

• Dit geldt ook voor een tussenvoegsel: 

Helaas, de volgende keer beter. 

Ach, dat is niet zo leuk

Wanneer gebruik je nog meer een komma?

• In opsommingen: Peter, wil jij kaas, eieren, melk en koekjes halen in de Albert Heijn?
• Tussen twee persoonsvormen (werkwoorden): Als we je roepen, mag je binnenkomen. 
• Voor voegwoorden (signaalwoorden) zoals omdat, maar, nadat, want, voordat. Ik heb je drie keer gebeld, maar kreeg steeds je voicemail. 

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Aanhalingstekens      ('  ')

Je gebruikt ze:                       Voorbeelden

bij een citaat	Lianne vroeg: 'Wil iedereen zijn mobiel uitzetten?'
Als je een woord ironisch bedoelt	Echt 'knap' dat je een twee hebt.
Als het om het woord of de groep woorden zelf gaat	'Faciliteren' betekent: iets mogelijk maken.

Puntkomma ( ; )

• Om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen:                          Het is vijf uur; we stoppen ermee.

(Een puntkomma houdt het midden tussen een punt en een komma. De zin ervoor en erna hangen nauw met elkaar samen en een punt zou een te sterke scheiding uitdrukken)

Waar hoort de dubbele punt?
Stef zei 'Daar komen apen, beren en luipaarden aan!'

1. Stef:
2. zei:
3. komen:

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?

1. Uitroeptekens en dubbele punt
2. Dubbele punt en aanhalingstekens

Aanhalingstekens kunnen nadruk geven op een woord.

1. juist
2. onjuist

komma

1. Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
2. Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Waar moet de komma?

1. Piet, hoe oud ben jij?
2. Piet hoe oud, ben jij?
3. Piet hoe, oud ben jij?
4. Hier hoeft geen komma

Ik moet bij de Jumbo het volgende kopen pindakaas, tomaten, brood en pasta.

1. Er moet geen dubbele punt
2. Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
3. Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Staan de aanhalingstekens goed?

'Dat vind ik stom', zei Marie.

1. goed
2. fout

De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn opdracht.

Waar komen de aanhalingstekens?

1. Om het woord 'leerling'
2. Om het woord 'slag'
3. Om het woord 'enthousiast'

Een dubbele punt (:) zet je voor een

1. uitleg
2. opsomming
3. uitroep
4. aankondiging

Tekens bij woorden

- apostrof

- trema

- accent

- weglatingsstreepje

 Apostrof ( ' )

• Bij meervoud en bezit na a, o, i, u, y, als je het anders verkeerd zou uitspreken: agenda's, logo's, tosti's, Danny's auto.
• Om bezit aan te geven na een s-klank (-s, -x, -z): Bas' verjaardag, Max' vriendin.
• Bij weglating: 's middags, 's-Gravenhage ('s= des)
• Bij afkortingen, cijfer- en letterwoord: mbo'er, A4'tje. 

Apostrof?

1. Trix zusje
2. Trix' zusje

Apostrof?

1. smsje
2. sms'je

Apostrof?

1. Lorenz' auto
2. Lorenz's auto
3. Lorenzs auto

apostrof

1. autootje
2. auto'tje

Apostrof?

1. lelie'tje
2. lelietje

Apostrof of niet?

1. Karins handtas
2. Karin's handtas
3. Karins' handtas
4. Karins's handtas

Waar schrijf je een apostrof?

1. Tims vader
2. Lisas vader

Trema 

• Om aan te geven dat je de letter apart uitspreekt: België, officiële

Trema of geen trema?

1. egoisme
2. egoïsme

Trema
Wanneer gebruik je een trema?

1. Vacuum
2. Vacuüm

Trema of niet?

1. tweeentwintig
2. tweeëntwintig

Accent 

• Om te laten zien of je de klank kort of lang uitspreekt.                 Het zijn de streepjes naar links (è), naar rechts (é) en het ‘dakje’ (ê): logé, café, première, crêpe, enquête

• Om aan te geven op welk woord de nadruk moet liggen. Gebruik dan het streepje naar rechts:
  

     – Ik vind dat we dat juist wél moeten doen.

Welk accent klopt?

1. premiére
2. première

Waar staat het juiste accent?

1. a la carte
2. á la carte
3. à la carte

Waar staat het juiste accent?

1. privé
2. prive
3. privè

Weglatingsstreepje

• om aan te geven dat je een deel van het woord weglaat:

in- en uitrijden, voor- en achterkant

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?

1. huismannen-en huisvrouwen
2. huismannen en -vrouwen
3. huis- en huisvrouwen

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?

1. kerstverlichting- en kerstversiering
2. kerstverlichting en -versiering
3. kerstverlichting en versiering

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?

1. rode- en witte sokken
2. fiets- en vliegvakanties
3. oude- en jonge mensen
4. zwart-wit

Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt

1. dinsdag- en woensdagavond
2. dinsdagavond- en woensdagavond
3. dinsdagavond- en woensdag

Zelfstandig werken NU Nederlands

• Je maakt opdracht: 7 t/m 10 van 3.2 Leestekens en tekens bij woorden (onderdeel Taalverzorging)
• Je maakt in tweetallen: 11, 12 en 13. 

Klaar hiermee? --> verder werken aan je flyer. 

Volgende les hebben we ene oefentoets over 3.1 en 3.2 

Zelfstandig werken: Maken van een flyer

• Kies een van de onderstaande situaties:

A.  Je hebt een (mode) event georganiseerd.

B.  Je gaat een korte cursus geven in iets waar jij goed in bent.

C. Je hebt een modemerk opgericht en maakt hier reclame voor.

D. Eigen inbreng

Maken van een flyer

• Welke informatie moet op de flyer komen te staan? --> wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe?

Maken van een flyer

Maak op papier een schets van je flyer:

• Welke informatie komt op welke plaats?
  
• Met welke opvallende uitspraak trek je de aandacht?
  
• Welke afbeeldingen gebruik je?
  
• Welke lettertypes en -groottes en welke kleuren gebruik je?
  

Zelfstandig werken

De rest van de les werk je zelfstandig aan jouw flyer

• Al een onderwerp bedacht?
• Weet je al met welk programma je jouw flyer gaat onderwerpen?-> Canva, Word, Illustrator?? 

Volgende lessen

• Maandag herhalen we alles: hoofdletters, leestekens en tekens bij woorden (3.1 en 3.1)
• Donderdag hebben we een toets: 3.1 hoofdletters en 3.2 leestekens.                                                                                                    
• De flyer moet 7 december worden ingeleverd.