Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Voorkennis ERFELIJKHEID vwo4
Slide 1 - Diapositive
Wat is het verschil tussen een FENOTYPE en een GENOTYPE?
A
Het fenotype is het totale DNA in je cellen en het genotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
B
Het genotype zijn alle verschillende cellen en het fenotype zijn alle verschillende genen.
C
Het fenotype zijn alle verschillende cellen en het genotype zijn alle verschillende genen.
D
Het genotype is het totale DNA in je cellen en het fenotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
Slide 2 - Quiz
Slide 3 - Vidéo
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel
Slide 4 - Quiz
Wat is een gen?
A
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen
B
Alle zichtbare eigenschappen
C
Een deel van een chromosoom
met informatie voor één eigenschap.
D
Een chromosoom in de celkern met erfelijke informatie.
Slide 5 - Quiz
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen
Slide 6 - Question de remorquage
Slide 7 - Diapositive
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
46
23
2
Zoveel exemplaren heb je van ieder gen in een lichaamscel
Zoveel chromosomen zitten in iedere lichaamscel (=autosomaal)
Zoveel chromosomen zitten in iedere geslachtscel
Slide 8 - Question de remorquage
Hoe noemen we deze afbeelding en wat is het geslacht?
A
Dit is een genenbank en het is een man
B
Dit is een karyogram en het is een man
C
Dit is een genenbank en het is een vrouw
D
Dit is een karyogram en het is een vrouw
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Een overerving kan:
autosomaal of X-chromosomaal zijn.
Wat is het verschil?
Slide 12 - Diapositive
Wat is een juiste definitie van een dominant en/of recessief allel wanneer we praten over een genotype?
A
Dominante allelen komen alleen tot uiting als je deze 2x hebt (AA)
B
Recessieve allelen komen alleen tot uiting als je deze 2x hebt (aa)
C
Ben je heterozygoot (Aa) dan is alleen het dominante allel (A) zichtbaar in het fenotype
D
Ben je heterozygoot (Aa) dan is alleen het recessieve allel (a) zichtbaar in het fenotype
Slide 13 - Quiz
Geef de definitie van: 2n=40
A
Een cel is diploïd en heeft 20 verschillende chromosomen.
B
Een cel is haploïd en heeft 20 verschillende chromosomen.
C
Een cel is diploïd en heeft 40 verschillende chromosomen.
D
Een cel is haploïd en heeft 40 verschillende chromosomen.
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Diapositive
Stel een "Rus" konijn wordt gekruist met een "Donker geel" konijn. Alle nakomelingen zijn "Midden geel". Hoe noemen we het fenotype van deze nakomelingen?
A
een dominant fenotype
B
een recessief fenotype
C
een intermediair fenotype
D
een heterozygoot fenotype
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Diapositive
De overerving is autosomaal. Korte vingers is dominant. Hoe groot is de kans (in %) dat kind(?) korte vingers zal krijgen?
Slide 18 - Question ouverte
Slide 19 - Vidéo
Dit alles was een gedeeltelijke herhaling van vwo3. Wat was hier nog van blijven hangen?