B2 lesson 19

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welcome back!

ADJECTIVES

Slide 2 - Diapositive

Goals
After this lesson, you can:

use adjectives in a sentence.

Slide 3 - Diapositive

Planning
Today you will:

Learn new grammar about adjectives

Practice with new grammar 

Make exercises 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Sarah heeft een mooie trui.


Sarah =
heeft =
een =
mooie =
trui = 
Sarah has a nice sweater.


Sarah = 
has =
a =
nice =
sweater =
timer
1:00

Slide 6 - Diapositive

Sarah heeft een mooie trui.


Sarah = onderwerp
heeft = pv / werkwoord
een = lidwoord
mooie = bijvoeglijk naamwoord
trui = zelfstandig naamwoord
Sarah has a nice sweater.

Sarah = subject
has = verb
a = article
nice = adjective
sweater = noun

Slide 7 - Diapositive

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.

 

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 8 - Diapositive

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 9 - Diapositive

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 10 - Diapositive

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy in set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movies was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 11 - Question de remorquage

who
does
what
where
when
my friend
yesterday
drove
her car
in town

Slide 12 - Question de remorquage

who
does
what
where
when
when she was younger
in Hollywood
was
my mom
an actress

Slide 13 - Question de remorquage

Put in the correct order
her bike
to school
drove
Sandra
last Saturday

Slide 14 - Question de remorquage

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 15 - Question ouverte

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an) adorable)

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

zelfstandig werken
Basis: 
Deel E opdrachten 30abc, 31a, 32a & 33  p.144-147

Slide 18 - Diapositive

10 min

Slide 19 - Diapositive

afsluiten

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien

Slide 22 - Lien

Bye!

Slide 23 - Diapositive