Thema 4 - Hoofdstuk 1 woordenschat

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Wat leer je deze les?

- Ik begrijp de betekenis van de themawoorden die te maken hebben met het thema wonen. 

- Ik kan themawoorden uitleggen

- Ik weet bij een vraag waar een themawoord instaat het juiste antwoord te kiezen

de buurt

het centrum

de gemeente

huren

inschrijven

de inwoner

het pand

het platteland

verbouwen 

de wijk

Oefenen van de woorden

Wat betekent 'het centrum'?

1. Een klein deel van een stad of dorp.
2. Het gebouw.
3. Het gebied buiten de stad.
4. Het midden van een stad of dorp, de binnenstad.

Wat betekent 'de gemeente'?

1. Het gebied waar een burgemeester de leiding over heeft.
2. Je officieel ergens voor aanmelden.
3. Een klein deel van een stad of dorp.
4. Iemand die in een bepaalde plaats of in een bepaalde stad woont.

Wat betekent 'Een groter deel van de stad of dorp met eigen naam'?

1. het platteland
2. de wijk
3. verbouwen
4. het pand

Vul op de stippen het juiste woord in:
Anna woont in ....... Schuilenburg.

1. het pand
2. het platteland
3. de wijk
4. de buurt

Aan de slag!

Opdracht 2: klassikaal (luisteropdracht)

Zelfstandig: opdracht 3 & 4

Ben je klaar? Studiemeter Hoofdstuk 1 - woordenschat - themawoorden.