Etre & avoir
1 / 39
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
1
2
3
4
zij heeft
ik heb
hij heeft
jij hebt
Slide 4 - Question de remorquage
1
2
3
4
zij hebben (v)
wij hebben
jullie hebben
zij hebben (m)
Slide 5 - Question de remorquage
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
ik
jij
hij
zij
wij ( spreektaal)
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
- persoonlijk voornaamwoorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On
Slide 17 - Question de remorquage
Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb
Slide 18 - Quiz
Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben
Slide 19 - Quiz
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. zij heeft
B. zij hebben
C. wij hebben ( spreektaal)
D. jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1. nous avons
2. tu as
3. ils ont
4. on a
5. vous avez
6. elle a
Slide 20 - Question de remorquage
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir'
ai
as
a
avons
avez
ont
Slide 21 - Question de remorquage
j'ai
tu as
il/elle a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir'
ik heb
jij hebt
hij/zij heeft
wij hebben
u heeft, jullie hebben
zij hebben
Slide 22 - Question de remorquage
En? Ken je de verschillende vormen van AVOIR al een beetje?
😒🙁😐🙂😃
Slide 23 - Sondage
Slide 24 - Vidéo
Slide 25 - Vidéo
Slide 26 - Diapositive
être
=
zijn
il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)
Slide 27 - Question de remorquage
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont
Slide 28 - Question de remorquage
être
Je suis
Tu es
Il est
Nous sommes
Vous êtes
Ils sont
C'est
jij bent
Jullie zijn
hij is
ik ben
zij zijn
wij zijn
het is, dat is
Slide 29 - Question de remorquage
wij zijn
A
nous avons
B
nous sommes
C
nous sont
D
nous ont
Slide 30 - Quiz
Elle ... une fille. (être)
A
es
B
est
C
sont
D
sommes
Slide 31 - Quiz
vous ...........
Slide 32 - Question ouverte
Marc ........
Slide 33 - Question ouverte
je .......
Slide 34 - Question ouverte
on ......
Slide 35 - Question ouverte
nous .......
Slide 36 - Question ouverte
Marc et Lisa .....
Slide 37 - Question ouverte
Vertaling?
être
avoir
hebben
zijn
