3.8

3.8 spelling
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

3.8 spelling

Slide 1 - Diapositive

Wat is een
voltooid deelwoord
(je mag een voorbeeld
geven)

Slide 2 - Carte mentale

Voltooid deelwoord

Slide 3 - Diapositive

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 4 - Diapositive

Waar denk je aan bij
'tegenwoordig
deelwoord'?

Slide 5 - Carte mentale

Tegenwoordig deelwoord
  • Het tegenwoordig deelwoord bestaat uit hele werkwoord + D
  • Het tegenwoordig deelwoord geeft aan hoe iemand iets doet
  • Het tegenwoordig deelwoord zegt altijd iets over de persoonsvorm

Hij rijdt append door de straat.  TD = append


Slide 6 - Diapositive

We gaan even een paar zinnen oefenen. 

Eerst met het voltooid deelwoord...

Slide 7 - Diapositive

Wat is een voltooid deelwoord?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Lidwoord
D
Persoonsvorm

Slide 8 - Quiz

Wat is géén voltooid deelwoord?
A
geslapen
B
geweest
C
blijven
D
gegeten

Slide 9 - Quiz

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 10 - Quiz

Wat is géén voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 11 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
bedoelt
B
bedoeld
C
zeg
D
sprak

Slide 12 - Quiz

Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 13 - Quiz

En nu oefenen we het tegenwoordig deelwoord

Slide 14 - Diapositive

Wat wordt bedoeld met
'infinitief'?

Slide 15 - Carte mentale

Infinitief is het hele werkwoord. 
Daarmee bedoelen we de vorm van het werkwoord waar je 'wij' voor kunt zetten. 
Wij lopen -> lopen = infinitief

Het tegenwoordig deelwoord is: lopend 
infinitief + d

Slide 16 - Diapositive

Wat is een tegenwoordig deelwoord?
A
Wanneer iets nu gebeurt
B
Wanneer twee dingen tegelijkertijd gebeuren
C
Een tegenwoordig deelwoord bestaat niet

Slide 17 - Quiz

Wat is het tegenwoordig deelwoord van 'gamen'?
A
gegamed
B
gamet
C
gamend
D
gamen

Slide 18 - Quiz

tegenwoordig deelwoord
A
append
B
appen

Slide 19 - Quiz

Wat is het tegenwoordig deelwoord van 'daten'?
A
gedatet
B
datende
C
gedatend
D
datend

Slide 20 - Quiz

Wat is het tegenwoordig deelwoord van 'juichen'?
A
gejuicht
B
gejuichd
C
juichend
D
juichent

Slide 21 - Quiz

tegenwoordig deelwoord
A
lachen
B
lachend

Slide 22 - Quiz

Het tegenwoordig deelwoord is geen werkwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Even iets heel anders: 
hoofdlettergebruik

Slide 24 - Diapositive

Wanneer gebruiken
we hoofdletters?

Slide 25 - Carte mentale

HOOFDLETTERS
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter.
  • Namen schrijf je ook met een hoofdletter.
  • Merknamen schrijf je met een hoofdletter. 
  • Aardrijkskundige namen schrijf je met een hoofdletter. 
  • Feestdagen schrijf je met een hoofdletter.

  • Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je NIET met een hoofdletter.

Slide 26 - Diapositive

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
mavo
B
MAVO

Slide 27 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December

Slide 28 - Quiz

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Kerstmis
B
kerstmis

Slide 29 - Quiz

Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 30 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci

Slide 31 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Achtstegroepers Huilen Niet
B
Achtstegroepers huilen niet

Slide 32 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau

Slide 33 - Quiz

Aan de slag!
Maken: 3.8 Spelling 
Opdracht: 4, 5, 7, 8, 10 I + II + III

Klaar? 
Test Jezelf 3.8
timer
1:00

Slide 34 - Diapositive