Nederlands periode 2.1_3PW2 - Les 1

Schrijven
  • Schrijfdoelen: uitleg
  • Feit, mening, argument
  • Doelgroep: Wat is dat? + formeel en informeel taalgebruik

1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Schrijven
  • Schrijfdoelen: uitleg
  • Feit, mening, argument
  • Doelgroep: Wat is dat? + formeel en informeel taalgebruik

Slide 1 - Diapositive

Met welk doel schrijf je als schrijver (noteer de schrijfdoelen)?

Slide 2 - Question ouverte

Schrijfdoelen
informeren
amuseren
activeren
overtuigen
instrueren

Slide 3 - Diapositive

Schrijfdoelen
  • Doel dat je wil bereiken met de tekst
  • Waarom? Makkelijker tekst te schrijven + beter te begrijpen voor de lezer
  • Voordat je begint met schrijven:
      --> Informatie verzamelen en deelvragen bedenken                                                --> Wat moet de lezer weten?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

^ Informeren
^ Activeren
^ Instructie geven
^ Overtuigen
Amuseren >

Slide 6 - Diapositive

Als je een instructie schrijft, gebruik je vaak de gebiedende wijs.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Wat is het schrijfdoel van een
Ikea handleiding:
A
Amuseren
B
Informeren
C
Activeren
D
Instrueren

Slide 8 - Quiz

Wat valt onder het schrijfdoel 'Informeren'?
A
Reclame folder
B
Recensie
C
Nieuwsitem in krant
D
Gebruiksaanwijzing

Slide 9 - Quiz

Een overtuigende tekst
Als je een overtuigende tekst schrijft, wil je dat de lezer het met jouw standpunt eens is. 
Voordat je met schrijven begint, moet je je afvragen met welke argumenten je de lezer van je standpunt kunt overtuigen. 

Hoe sterker je argumenten, hoe groter de kans dat je de lezer met de tekst overtuigt.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Feit - mening - argument

Slide 12 - Diapositive

Formeel taalgebruik
  • Taalgebruik afstemmen op doelgroep
  • Zakelijke, officiële, plechtige manier van schrijven
  • Mensen die je niet (goed) kent of ouder zijn dan jij
  • Beleefd spreken, 'u' en bv. achternaam gebruiken
  • Vb: We beantwoorden uw mail zo spoedig mogelijk.

Slide 13 - Diapositive

Informeel taalgebruik
  • Niet-zakelijke en lossere manier van schrijven
  • Mensen die je goed kent, vrienden, leeftijdsgenoten
  • Spreekt de lezer aan met 'je'
  • Lijkt op spreektaal > eenvoudigere woorden > pas op dat je daardoor niet meer fouten gaat maken!
  • Vb: Ik stuur je zo een reactie op jouw mail

Slide 14 - Diapositive

Hoe zou jij een formele brief aan
Anja Jansen beginnen?

Slide 15 - Question ouverte

Ik schrijf een e-mail naar mijn broer van 22 jaar. Doe ik dat op een formele of informele manier?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 16 - Quiz

Een informele tekst lijkt meer op spreektaal
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Terug naar de Ppt

Slide 18 - Diapositive