H.2 De tweede wereldoorlog

De Tweede Wereldoorlog
H.2
oefentoets
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

De Tweede Wereldoorlog
H.2
oefentoets

Slide 1 - Diapositive

Welke gebeurtenis was aanleiding voor Chamberlain Daladier, Mussolini en Hitler om in 1938 in München bijeen te komen?





A
Het bekend worden van de eis van Hitler om Sudetenland in te lijven
B
De inlijving van Oostenrijk bij Duitsland
C
De legering van Duitse troepen in het Rijnland
D
De uitbreiding van het Duitse leger

Slide 2 - Quiz

Wat was de aanleiding tot de Tweede Wereldoorlog?



A
De houding van Engeland en Frankrijk
B
De inval van Hitler in Polen
C
Het verdrag van Versailles
D
De zwakheid van de Republiek van Weimar

Slide 3 - Quiz


De Duitse inval in Polen (oorzaak) was het begin van de Tweede Wereldoorlog (gevolg).

➤Wat voor soort gevolg is de Tweede Wereldoorlog in dit geval?




A
Bedoeld gevolg op lange termijn.
B
Bedoeld gevolg op korte termijn.
C
Onbedoeld gevolg op lange termijn.
D
Onbedoeld gevolg op korte termijn.

Slide 4 - Quiz


Veel historici zien de afloop van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.

➤Welk argument hoort bij deze mening?






A
De Sovjet-Unie sloot een niet-aanvalsverdrag met Duitsland.
B
Duitsland was ontevreden over het Verdrag van Versailles.
C
Frankrijk wilde het verloren grondgebied terug hebben.
D
Groot-Brittannië vond dat Duitsland niet hard genoeg was aangepakt.

Slide 5 - Quiz

Welke actie van de NSDAP was niet in strijd met het verdrag van Versailles?

A
Inlijving van Oostenrijk bij Duitsland
B
Invoering van de dienstplicht
C
Afsluiten van niet-aanvalsverdrag met de SU
D
Legering Duitse troepen in het Rijnland

Slide 6 - Quiz


Duitsland heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog veel landen aangevallen, waaronder Frankrijk, Polen en de Sovjetunie.

➤In welke volgorde werden deze landen door Duitsland aangevallen?




A
Frankrijk – Polen – Sovjetunie
B
Frankrijk – Sovjetunie – Polen
C
Polen – Frankrijk – Sovjetunie
D
Polen – Sovjetunie – Frankrijk

Slide 7 - Quiz


➤Wanneer gingen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten meedoen met de Tweede Wereldoorlog?




A
1939
B
1940
C
1941
D
1942

Slide 8 - Quiz


➤Wat maakt de Sovjet-Unie tot een bondgenoot van de geallieerden  in de Tweede Wereldoorlog?




A
Operatie Barbarossa
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939

Slide 9 - Quiz


In 2010 werden deze lichtjes aangebracht. Alle lichtjes samen vormen een herinnering aan een historische gebeurtenis uit de Tweede Wereldoorlog. 

➤ In welke stad werd dit gedaan?




A
Amsterdam
B
Utrecht
C
Den Haag
D
Rotterdam

Slide 10 - Quiz



De kaarten laten verschillende troepenbewegingen zien tijdens de Tweede Wereldoorlog.

➤Wat is de juiste volgorde?







A
Eerst 2, dan 3, vervolgens 1 en ten slotte 4.
B
Eerst 2, dan 4, vervolgens 3 en ten slotte 1.
C
Eerst 1, dan 2, vervolgens 3 en ten slotte 4.
D
Eerst 4, dan 2, vervolgens 1 en ten slotte 3.

Slide 11 - Quiz

Wanneer begon de Tweede Wereldoorlog in Nederland?



A
4 mei 1940
B
5 mei 1940
C
10 mei 1940
D
15 mei 1940

Slide 12 - Quiz

Wat is de aanleiding tot de capitulatie van het Nederlandse leger al na vijf dagen oorlog?


A
De Nederlandse regering was naar Engeland vertrokken.
B
Het leger was niet goed voorbereid op een moderne oorlog.
C
Het Nederlandse leger was kleiner dan het Duitse leger.
D
De Nederlandse opperbevelhebber was bang dat na Rotterdam ook andere steden gebombardeerd zouden worden.

Slide 13 - Quiz

Welke zin is juist?
Nederland werd tijdens de bezetting bestuurd door de Duitse rijkscommissaris in samenwerking met:

A
het Duitse leger.
B
Duitse bestuursambtenaren.
C
Nederlandse bestuursambtenaren.
D
Nederlandse en Duitse bestuursambtenaren.

Slide 14 - Quiz

Welke zin is onjuist?
De Duitse bezetters wilden Nederland inschakelen bij de Duitse oorlogvoering door:




A
het werven van Nederlanders voor het Duitse leger.
B
Nederlanders te laten werken in de Duitse oorlogsindustrie.
C
het verwijderen van de Joden uit de samenleving.
D
levering van Nederlandse producten aan Duitsland.

Slide 15 - Quiz

Welke maatregel werd niet genomen tegen de Joden tijdens de Duitse bezetting van Nederland?

A
Alle Joden die in dienst waren van de overheid werden geregistreerd en ontslagen.
B
De Joden werden verplicht om in Duitsland te gaan werken.
C
In het verplichte persoonsbewijs werd bij de Joden een grote J aangebracht.
D
Joden moesten in het openbaar een gele ster op hun kleding dragen.

Slide 16 - Quiz

Welk verzet vond plaats als protest tegen de maatregelen die tegen de Joden genomen werden?

A
De Februari-staking van 1941
B
Dolle Dinsdag
C
De April/mei-stakingen in 1943
D
Sabo

Slide 17 - Quiz

Sleep het juiste begrip naar de juiste uitleg.
Fascistische partij in Duitsland onder leiding van Hitler 
De inlijving van Oostenrijk bij Duitsland in 1938 
Oorlogvoering waarbij het doel was zeer snel en in enkele gerichte aanvallen de vijand uit te schakelen 
Het wegvoeren van Joden naar vernietigings- kampen 
Het veranderen van de samenleving in een nationaal-socialistische samenleving 
Gewelddadige zoekactie tijdens WO II waarbij mensen van de straat of uit hun huis werden gehaald om als arbeidskracht in Duitsland te gaan werken 

NSDAP
 
 
 Blitzkrieg
 

Deportatie
 

Anschluss

Razzia 

Nazificatie

Slide 18 - Question de remorquage

Zet de gebeurtenis op volgorde. Wat eerst gebeurde eerst.

 ‘Anschluss’ van Oostenrijk 
 





Begin WO II 

 
Slag bij Stalingrad 
 

Bezetting Nederland 


Aanval op                               Pearl Harbor 


 
Legering Duitse troepen in het Rijnland 

Slide 19 - Question de remorquage

Zet de juiste naam bij de juiste persoon.

Anne Frank

Stalin

Chamberlain

Churchill
Roosevelt
Hitler

Slide 20 - Question de remorquage


Over welke gebeurtenis gaat 
deze bron? 
Waaraan zie je dit?

Slide 21 - Question ouverte

Tussen het fascisme en het nationaalsocialisme zijn overeenkomsten en verschillen aan te wijzen.

- Noem drie overeenkomsten tussen fascisme en nationaalsocialisme.

Slide 22 - Question ouverte

Tussen het fascisme en het nationaalsocialisme zijn overeenkomsten en verschillen aan te wijzen.

- Noem een verschil tussen fascisme en nationaalsocialisme.

Slide 23 - Question ouverte

Sleep de gebeurtenissen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.

Duitsland valt Polen aan.
Japan valt Pearl Harbor aan.
Duitsland valt Nederland aan.
D-day.
Atoombommen op twee Japanse steden.

Slide 24 - Question de remorquage

Sleep de namen van de leiders en de vlaggen van landen waar ze vandaan komen naar de juiste persoon in de foto.
Churchill
Stalin
Roosevelt

Slide 25 - Question de remorquage


Leg uit deze bron een goed voorbeeld is van antisemitisme. Onderbouw je antwoord met twee beeldelementen.

Doe het zo:
  Bron 1 is een goed voorbeeld van antisemitisme 
• Want antisemitisme betekent: …………
• En in de bron zie ik: ………………….

Slide 26 - Question ouverte

Zet onderstaande afbeeldingen in chronologische volgorde. 
1
2
3
4
5

Slide 27 - Question de remorquage