Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
Je kunt uitleggen welke apparaten een hoog vermogen hebben.
Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte.
Je kunt de kiloWattuur prijs berekenen
Slide 2 - Diapositive
leerdoelen
4.4.1 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.4.2 Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
4.4.3 Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
Slide 3 - Diapositive
Wat is (elektrisch) vermogen?
Slide 4 - Diapositive
Zaklamp A heeft een vermogen van 5 W en zaklamp B heeft een vermogen van 10 W.
Welke zaklamp heeft het grootste vermogen?
A
zaklamp A
B
zaklamp B
C
Dit hangt af van de spanning
D
Dit hangt af van de stroom
Slide 5 - Quiz
Module 7
Een apparaat met een klein vermogen gebruikt per seconde weinig energie.
Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt per seconde veel energie.
Slide 6 - Diapositive
Het vermogen van een apparaat
Een laptop verbruikt in dezelfde tijd meer elektrische energie dan een tablet.
Je zegt dat een laptop vergeleken met een tablet een groter vermogen heeft.
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat in een seconde verbruikt.
Slide 7 - Diapositive
vermogen
Het vermogen wordt meestal opgegeven in watt (W) of in kilowatt (kW).
Als het vermogen kan verschillen, wordt de maximale waarde opgegeven.
Dat is bijvoorbeeld het geval bij een stofzuiger met regelbare zuigkracht.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Rekenen
vermogen = spanning × stroomsterkte
met daarin
• het vermogen in watt (W);
• de spanning in volt (V);
• de stroomsterkte in ampère (A).
Slide 10 - Diapositive
Vermogen en energie
Tijdens het starten van een auto levert de accu van 12 V een stroom van 50 A.
Bereken het vermogen.
P = U x I = 12 x 50 = 600 W
Slide 11 - Diapositive
Vermogen en energie
Elektrisch vermogen
Het vermogen (P) is afhankelijk van twee factoren.
1 = spanning (U) (in Volt)
2 = stroomsterkte (I) (in Ampere)
Berekenen vermogen: P = U x I
Het vermogen wordt gemeten in W (watt)
Slide 12 - Diapositive
Vermogen en energie
Elektrisch vermogen
vermogen = hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.
Een wasmachine verbruikt tussen de 2500 en de 3000 W
Slide 13 - Diapositive
Op een spaarlamp staat: 230 V/23 W/50 Hz.
Hoe groot is de spanning over de lamp als hij brandt op maximaal vermogen?
A
230 V
B
23 W
C
50 Hz
D
0,1 A
Slide 14 - Quiz
Je ziet de gegevens van drie lampen.
Welke lamp heeft het grootste vermogen?
A
6 V, 400 mA, 2400 mW
B
220 V, 0,9 A, 200 W
C
230 V, 260 mA, 0,06 kW
D
230 V, 0.5 A, 125 W
Slide 15 - Quiz
Eva maakt een schakeling met een elektromotor. Als spanningsbron gebruikt ze twee batterijen van samen 3 V. Na het inschakelen van de stroom geeft de stroommeter 20 mA aan.
Bereken het vermogen van de motor.
Slide 16 - Question ouverte
Een zeer krachtige schijnwerper is aangesloten op een spanning van 0,4 kV. De stroomsterkte door de schijnwerper is 50,5 A.
Bereken het vermogen van de schijnwerper.
Slide 17 - Question ouverte
De motor van een locomotief is aangesloten op een spanning van 1500 V. De stroomsterkte door de motor is 850 A.
Bereken het vermogen van de motor in kW.
Slide 18 - Question ouverte
Eva maakt een schakeling met een elektromotor. Als spanningsbron gebruikt ze twee batterijen van samen 3 V. Na het inschakelen van de stroom geeft de stroommeter 20 mA aan.
Bereken het vermogen van de motor.
Slide 19 - Question ouverte
De grootte van 1 kWh
1,0 kWh kost ongeveer €0,30
Een gemiddeld gezin gebruikt in huis ongeveer 3000 kWh per jaar.
Energiekosten per jaar gemiddeld: 3000 x 0,30 = €900,-
Slide 20 - Diapositive
Hoeveel energie verbruikt een radio van 110W, die 30 seconden aan staat?
A
3300 J
B
1100 J
C
3300 W
D
1100 kWh
Slide 21 - Quiz
Aantekening
Elektrisch vermogen Formule elektrisch vermogen
Slide 22 - Diapositive
Ga nu zelf aan de slag
Wat? Maak de vragen op het bord in je laptop of schrift.
Hoe? Je mag samenwerken. Je moet fluisterend overleggen. Ik wil je niet kunnen horen
Hoe lang? Tot het einde van de les
Klaar? Lees paragraaf H1.2 en maak de opdrachten
Slide 23 - Diapositive
Wat is de formule van elektrische vermogen?
A
P=U * I
B
U=I * R
C
W = P * T
D
W = U * Q
Slide 24 - Quiz
Wat is de eenheid van elektrische vermogen
A
Volt
B
Watt
C
Ampère
Slide 25 - Quiz
Wat is de eenheid van elektrisch vermogen
A
Wat
B
Watt
C
volt
D
Energie
Slide 26 - Quiz
Wat is het symbool voor (elektrisch)vermogen
A
U
B
I
C
P
D
R
Slide 27 - Quiz
Een transformator werkt alleen op wisselspanning.
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quiz
Als de verhouding van de transformator windingen van 200 (p) naar 400 (s) is.
npns=UpUs
npns=IsIp
A
Dan verdubbelt de spanning
B
Dan halveert de spanning
Slide 29 - Quiz
Paragraaf 2
Zoals we al zagen is het vermogen (P) de hoeveelheid energie (E) die per seconde (s) gebruikt wordt. of te wel:
Als we dan de hoeveelheid energie willen uitrekenen is dat dus:
vermogen=tijdenergie
Energie=vermogen⋅tijd
Slide 30 - Diapositive
Paragraaf 2
Belangrijk: als we het vermogen (P) invullen in W(att) en de tijd (t) in seconden (s) krijg je het energieverbruik (E) in Ws en noemen we altijd J(oule)
als we het vermogen (P) invullen in KiloWatt (kW) en de tijd (t) in uur (h) krijg je het energieverbruik (E) in Kilowattuur (kWh)
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Vidéo
1.2 Vermogen en energie
Energieverbruik
De Joule is de officiele eenheid voor energie, maar op de energienota en op de energiemeter staat wat anders, namelijk kWh (kilowattuur)
Berekenen energieverbruik in kWh:
E = P x t
P = kW (kilowatt) en t = h (uren)
1 kWh = 3.600.000 J (= 3,6 MJ)
Slide 33 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Een stofzuiger heeft een vermogen van 1500 watt en wordt gemiddeld 2 uur per week gebruikt. 1 kWh kost 13 eurocent.
Bereken de kosten (in euro) voor het verbruik van de stofzuiger.
E = P x t = 1,5 x 2 = 3 kWh
kosten = 3 x €0,13 = €0,39
Slide 34 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.
Slide 35 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.
Joule: E = P x t = 3000 x 2,5 x 60 = 450.000 J
kWh: E = P x t = 3 x 2,5 : 60 = 0,125 kWh
Slide 36 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Maken 1.2 Vermogen en energie opdracht 1 t/m 9
Slide 37 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
EXTRA VOORBEELDEN
Slide 38 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Een elektrische kachel heeft een vermogen van 2000 W en staat 4 uur aan.
Bereken het energieverbruik in Joule.
t = 4 h = 14.400 s
E = P x t = 2000 x 14.400
= 28.800.000 J
Slide 39 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Een elektromotor in een elektrische fiets heeft een vermogen van 250 watt. Patrick fietst iedere dag 50 min om op school te komen.1 kWh kost 50 eurocent.
Bereken de kosten (in euro) voor het verbruik van de elektrische fiets.
E = P x t = 0,25 x0,833 (50/60) = 0,21 kWh
kosten = 0,21 x €0,50 = €0,1
Slide 40 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Een kruimeldief heeft een vermogen van 100 watt en kan maximaal 9 minuten gebruikt worden.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.
Joule: E = P x t = 100 x 9 x 60 = 54.000 J
kWh: E = P x t = 0,1 x 9 : 60 = 0,015 kWh
Of 54.000 : 3.600.000 = 0,015 kWh
Of 0,015 x 3.600.000 = 54.000 J
Slide 41 - Diapositive
1.1 Elektrische energie vervoeren
Als er elektrische energie door een kabel stroomt, dan wordt een deel van de energie omgezet in warmte.
Dit noemen we energieverlies.
Hoe hoger de spanning des te kleiner het energieverlies.
Slide 42 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Energieverbruik
Het energieverbruik (E) is afhankelijk van twee factoren:
1 = vermogen (P) (in watt of Joule per seconde)
2 = tijd (t) (in seconde)
Berekenen energieverbruik:
E = P x t
Het energieverbruik wordt gemeten in J (Joule)
Slide 43 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Een automobilist heeft zijn lampen aangelaten. Hun gezamenlijk vermogen is 50 W.
Het blijkt dat na 3 uur de lampen duidelijk zwakker gaan branden.
Bereken het energieverbruik.
t = 3 h = 10.800 s
E = P x t = 50 x 10.800
= 540.000 J
Slide 44 - Diapositive
1.2 Vermogen en energie
Een automobilist heeft zijn lampen aangelaten. Hun gezamenlijk vermogen is 50 W.
Het blijkt dat na 3 uur de lampen duidelijk zwakker gaan branden.