NB week 37 2022

Nieuwsbegrip    
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2BasisschoolGroep 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Nieuwsbegrip    

Slide 1 - Diapositive

Zijn we er allemaal?

Stop je je telefoon in je tas?

Heb je je spullen klaarliggen?

Heb je je huiswerk gemaakt?
De afspraken

Slide 2 - Diapositive

Herhaling van de vorige les.
Nieuwsbegrip    

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent: onverwacht?
A
Je weet het niet.
B
Je weet het wel.
C
Je hebt het staan in je agenda.

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Diapositive

Wat is niet overwinnen?
Dus het tegenovergestelde.
Het is niet overwinnen maar .....
A
kampioen worden
B
de baas zijn
C
alles winnen
D
verliezen

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Wat is een ander woord voor skelet?

A
het geraamte
B
je lichaam
C
de botten
D
je buitenkant

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Slopen is ........
A
repareren
B
heel maken
C
restaureren
D
kapot maken

Slide 11 - Quiz

Nieuwsbegrip    Je leert nieuwe woorden.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Waar gaat de tekst van deze week over?
Nieuwsbegrip    

Slide 25 - Diapositive

Wie is dit?
A
Queen Maxima
B
Queen Mary
C
Queen Elizabeth
D
Queen Charley

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive

Van welk land was zij de koningin?
A
Nederland
B
het Verenigd Koninkrijk
C
de Verenigde Staten
D
België

Slide 28 - Quiz

Wanneer is zij overleden?
A
8 september
B
9 september
C
10 september
D
11 september

Slide 29 - Quiz

Wat betekent: geliefd?
A
Ze vonden haar aardig.
B
Ze hielden van haar.
C
Ze was hun favoriet.
D
Ze was populair.

Slide 30 - Quiz

Waarom zijn veel mensen verdrietig?
A
Op 8 september is koningin Elizabeth overleden.
B
Het verenigd Koninkrijk
C
koningin Elizabeth
D
De koningin was heel geliefd.

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Diapositive

Ze was toen pas 25 jaar.
Wie is ze?
A
Elizabeth
B
koningin Elizabeth
C
haar vader
D
koningin

Slide 33 - Quiz

Wat betekent: kroning?
A
Dat iemand koning wordt.
B
Dat iemand koningin wordt.
C
Dat iemand een kroon krijgt.
D
Dat er een kroon gemaakt wordt.

Slide 34 - Quiz

Doel:
Ik kan de tekst lezen.
Ik begrijp de tekst.
Ik kan vragen beantwoorden over de tekst.
Ik kan de tekst na vertellen.

Dus ga nu aan de slag met de vragen.
Nieuwsbegrip

Slide 35 - Diapositive