Introductie formuleren

Formuleren
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactif, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Formuleren

Slide 1 - Diapositive

Waar denk je aan?

Slide 2 - Carte mentale

Slide 3 - Vidéo

Normale woordvolgorde 
In het Nederlands staat het onderwerp in principe voor de persoonsvorm.

Voorbeeld: zij at een appeltje. Bij inversie is dat niet zo. 

Bedenk een zin waarbij eerst de pv komt en daarna het onderwerp.

Slide 4 - Diapositive

Wanneer is er inversie?
1.  Bij een vraag. Eet zij een appeltje?
2. Bijv. hier: nog steeds eet zij geen appeltjes
3. Hoewel zij ze wel lekker vindt, eet ze geen appeltjes.

Dit laatste voorbeeld begint met een bijzin. In de hoofdzin gebruik je dan inversie.

Slide 5 - Diapositive

Foutieve inversie
Zij had een beetje honger en at zij daarom een appeltje.


Bovenstaande is foutieve inversie. Waarom?


Verbeter dit op twee manieren!


Slide 6 - Diapositive

Incongruentie
In een zin moeten het getal van het onderwerp en het getal van de persoonsvorm gelijk zijn. 
Wat bedoelen we met het getal?


De hele klas leerlingen hebben de toets goed gemaakt.


Dit is incongruent. Verbeter het!


Slide 7 - Diapositive

Ontspoorde zinnen
Toen Sophie gisteren de berg af skiede zag ze die jongen met rood haar, met wie jij had geluncht en die leuk was zei dat meisje.​

                                                ????????????​

                                             Verbeter de zin!​


Slide 8 - Diapositive

Dit kan op veel manieren. Bedenk iets wat logisch is!​

Bijvoorbeeld:

Jij had toch samen met een meisje geluncht en met een leuke jongen met rood haar?​
Sophie zag hem ook toen ze de berg af skiede.​


Slide 9 - Diapositive

Dat-als construcie
Bijzinnen met een voorwaarde erin moeten vooraan of achteraan in de zin staan.​



Als zij haar cijfer wil ophalen, is het belangrijk dat ze nu goed meedoet en alle opdrachten maakt. Dit is goed: de voorwaarde staat vooraan in de zin!​​




Slide 10 - Diapositive

vervolg
Maar nu een dat/als constructie:​


Het is belangrijk dat als ze haar cijfer wil ophalen ze nu goed meedoet en alle opdrachten maakt. Dit is dus fout!​

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive