4.3 Formuleren v1b

Taalverzorging 2
4.3 formuleren
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging 2
4.3 formuleren

Slide 1 - Diapositive

leerdoelen

  • regels voor hoofdletters, leestekens, stijl en zinsbouw goed toepassen.

Slide 2 - Diapositive

  • Stijlregel 1: Gebruik hoofdletters en leestekens


Gebruik hoofdletters en leestekens

  • Schrijf een hoofdletter
- aan het begin van elke zin;
- aan het begin van een naam.

  • Gewone zin? Schrijf een punt.
  • Vragende zin? Zet een vraagteken
  • Uitroep? Schrijf een uitroepteken.

  • Opsomming? Gebruik een dubbele punt.
  • Zet een komma:

- tussen delen van een opsomming;

- tussen bijvoeglijk naamwoorden die van
  plaats kunnen wisselen; 

- na een naam, aanhef of uitroep aan het
  begin van de zin;

- voor een naam, aanhef of uitroep aan
  het begin van de zin.

Slide 3 - Diapositive

  • Stijlregel 2: Gebruik geen afkortingen.


Gebruik geen afkortingen

- Schrijf in brieven en teksten woorden helemaal uit.

- Gebruik geen afkortingen wat ze maken je tekst moeilijk leesbaar.
   Niet iedereen begrijpt (alle) afkortingen.

    

 niet                       wel
   ff                         even

Slide 4 - Diapositive

  • Stijlregel 3: Maak hele zinnen.


Maak hele zinnen

- Schrijf volledige zinnen op.
-  Schrijf dus in elke zin een onderwerp en een gezegde.

    

 fout                                                        goed
 
Wil morgen naar de stad.                      Ik wil morgen naar de stad.

Slide 5 - Diapositive

  • Stijlregel 4: Spreek je publiek op de juiste manier aan


  • Bij vrienden en bekenden kun je zeggen en schrijven wat je wilt. 
Je hoeft niet zo na te denken over de woorden die je gebruikt. 
Je kiest dan voor informeel taalgebruik. 

  • Over je taalgebruik bij onbekenden moet je van tevoren wel goed nadenken. Je gebruikt woorden die passen bij het publiek en je blijft altijd beleefd. Je kiest dan voor formeel taalgebruik.

Slide 6 - Diapositive


 Je stuurt een klachtenbrief aan je telefoonprovider.
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 7 - Quiz


Wilt u zo vriendelijk zijn uw afval in de daarvoor bestemde afvalcontainer te deponeren?
Bevat de bovenstaande zin formele of informele taal?
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 8 - Quiz


Je kunt hierna de opdrachten op de website gaan maken.Bevat de bovenstaande zin formele of informele taal?
A
formeel taalgebruik
B
informeel taalgebruik

Slide 9 - Quiz

  • Stijlregel 5: Gebruik begrijpelijke woorden


  • Als je ergens veel van weet, gebruik je misschien woorden die onbekend zijn voor je publiek 
  • Bedenk voor wie je tekst is en welke woorden je publiek wel of niet kent. 
  • Gebruik begrijpelijke woorden. Leg moeilijke woorden uit of gebruik ze helemaal niet.

 fout                                                                                                           goed
De bewoners hebben weinig fiducie in dit plan.            De bewoners hebben weinig         
                                                                                        vertrouwen in dit plan. 
 
  

Slide 10 - Diapositive


Dit is noodzakelijk om de CO2-uitstoot in 2030 met 65 procent te reduceren.
Neem de zin over en vervang het woord reduceren door een eenvoudiger woord.

Slide 11 - Question ouverte


China heeft een nieuwe controversiële wet aangenomen die de autonomie van Hongkong verder onder druk zet.

 Neem de zin over en vervang de twee dikgedrukte woorden door eenvoudiger woorden.

Slide 12 - Question ouverte

  • Stijlregel 6: Maak niet te lange zinnen




  • Maak niet te lange zinnen, want dan raakt de lezer de draad kwijt en stopt hij met lezen.

  • In een te lange zin maak je ook eerder fouten. Wissel langere zinnen af met korte zinnen.

Slide 13 - Diapositive


Herschrijf onderstaande zin, zodat die minder lang is.

Via de gemeentelijke website of telefonisch bij het gemeenteloket van de gemeente Den Haag heeft u een aanvraag ingediend om een groencontainer te ontvangen.

Slide 14 - Question ouverte

  • Stijlregel 7: Vermijd stopwoorden


  • Het Nederlands kent veel korte woordjes die geen duidelijke betekenis hebben, maar wel invloed hebben op de toon van de zin.

  •  Ze kunnen de boodschap versterken of juist verzachten
      Zulke stopwoorden maken je boodschap niet altijd duidelijker.
      Probeer ze daarom te vermijden.


Slide 15 - Diapositive

  • Stijlregel 7: Vermijd stopwoorden


Luister nou toch eens even! 

→  versterkend, laat irritatie  
     doorklinken
In principe vind ik een stukje samenwerking heel goed. 
→ wollig, overbodig
Ik denk dus zeg maar serieus dat ik eigenlijk gewoon maar eens naar huis moet.
→ storend, veel stopwoorden
Kunt u misschien een beetje opzijgaan?
 → verzachtend, klinkt
      beleefder

Slide 16 - Diapositive


Herschrijf onderstaande zin, zonder stopwoorden.

Nou kijk, het viel me eigenlijk toch best wel tegen, zeg maar .


Slide 17 - Question ouverte


Herschrijf onderstaande zin, zonder stopwoorden.

Ik vind het oprecht helemaal leuk dat je gewonnen hebt .


Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

  • Stijlregel 8: Gebruik passende signaalwoorden


Opsomming
Je noemt verschillende dingen achter elkaar.
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, en, niet alleen ... maar ook, zowel ... als, ten eerste, ten tweede, vervolgens, ten slotte

 
Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport.
tegenstelling
Na een uitspraak beweer je meteen het tegengestelde.
maar, daarentegen, echter, integendeel, aan de ene kant ... aan de andere kant, daar staat tegenover, terwijl, toch

Deze telefoon heeft een groter scherm, maar de foto’s zijn minder goed.

Slide 20 - Diapositive


Vul de zin aan met een signaalwoord dat passend is in onderstaande zin.

........je cijfer voldoende is, had je wel wat meer tijd kunnen investeren bij het leren.

Slide 21 - Question ouverte


Vul de zin aan een signaalwoord dat passend is in onderstaande zin.

Ik moet mijn huiswerk nog maken. ........ moet ik de hond uitlaten en mijn kamer opruimen.

Slide 22 - Question ouverte

Zelf aan de slag!

  • Maak de opdrachten 23 en 24 van paragraaf 4.3 !
  • Daarna de zelftoets.


Slide 23 - Diapositive