Bloedsomloop hh paragraaf 1-5 + quiz

Thema 3
De bloedsomloop
herhalen 
paragraaf 1-5
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Thema 3
De bloedsomloop
herhalen 
paragraaf 1-5

Slide 1 - Diapositive

Doen vandaag : 


  • Bespreken huiswerk
  • Quiz over bloed
  • paragraaf 1-5, hh begrippen.

Slide 2 - Diapositive

Doel van de les
  • Herhalen alle doelen van de afgelopen lessen. 
  • Begrippen van paragraaf 1-5 kennen en kunnen toepassen in bekende en onbekende situaties. 

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk
De volgende vragen kwamen bij het huiswerk nakijken naar voren: 


Slide 4 - Diapositive

Even quizzen!!!
we gaan eens even testen hoeveel jullie al weten en of jullie alles al begrijpen.

Slide 5 - Diapositive

Welke harthelft pompt het bloed in de aorta?
A
Rechter harthelft
B
Linker harthelft

Slide 6 - Quiz

Welk deel van het hart pompt bloed in de longslagader?
A
linkerkamer
B
rechterkamer
C
linkerboezem
D
rechterboezem

Slide 7 - Quiz

Bloed in slagaders stroomt ...
A
Van het hart af
B
Naar het hart toe

Slide 8 - Quiz

Hoe noemen we de weg die het bloed aflegt?
A
Bloedsweg
B
Bloedtransport
C
Bloedsomloop
D
Bloedvatenstelsel

Slide 9 - Quiz

Welke kant van het hart is zuurstofrijk?
A
rechterkant
B
linkerkant
C
allebei de kanten

Slide 10 - Quiz

Bloedsomloop bestaat uit...
A
Hart en bloedvaten
B
Alleen het hart
C
Alleen de bloedvaten

Slide 11 - Quiz

De motor van de bloedsomloop is...
A
De longen
B
Het hart
C
De lever
D
De aders

Slide 12 - Quiz

Met welk orgaanstelsel werkt de bloedsomloop samen voor het verkrijgen van voedingsstoffen?
A
Spierstelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Zenuwstelsel

Slide 13 - Quiz

Met welk orgaanstelsel werkt de bloedsomloop samen voor het verkrijgen van zuurstof?
A
Spierstelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Zenuwstelsel

Slide 14 - Quiz

Welke uitspraak over je hart klopt niet?
A
Je hart is een spier.
B
Je hart is een groot bloedvat.
C
Je hart pompt het bloed door de bloedsomloop.
D
Je hart is een deel van je lichaam links achter je borst.

Slide 15 - Quiz

Wat is waar over het bloed?
A
Het bloed vervoert voedingsstoffen.
B
Het bloed vervoert afvalstoffen.
C
Het bloed vervoert zuurstof.
D
A, B en C zijn waar.

Slide 16 - Quiz

1. Welke bloedcellen vervoeren zuurstof?
A
rode bloedcellen
B
witte bloedcellen
C
rode bloedcellen en bloedplaatjes
D
bloedplaatjes

Slide 17 - Quiz

Welke bloedcellen maken vechten tegen ziekten?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplaatjes

Slide 18 - Quiz

Waaruit bestaat bloed?
A
Bloedplasma, rode bloedcellen, bloedplaatjes, water
B
Bloedplasma, rode bloedcellen, pindakaas
C
witte bloedcellen, rode bloedcellen,
D
Bloedplasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes

Slide 19 - Quiz


Hiernaast zie je een bloedvat. 
Bekijk deze goed. 
Wat voor type bloedvat is dit?
A
Ader
B
Slagader
C
Haarvat

Slide 20 - Quiz

Welk type bloedvat heeft dikkere wanden?
A
Aders
B
Slagaders
C
Haarvaten

Slide 21 - Quiz

Door welk type bloedvat kunnen zuurstof en voedingstoffen worden uitgewisseld met de organen?
A
Aders
B
Slagaders
C
Haarvaten

Slide 22 - Quiz


Bekijk de afbeelding. Je ziet een nier en de bloedvaten. Hoe heet het bloedvat met de blauw pijl?
A
Nierader
B
Nierslagader
C
Nierhaarvat

Slide 23 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. In welke bloedvaten stroomt zuurstofrijk bloed?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 3
D
3 en 4

Slide 24 - Quiz

Sleep de onderstaande eigenschappen van de bloedvaten naar de juiste plek.
Dunne wand
Dikke wand
Hoge bloeddruk
Lage bloeddruk
Kleppen
Geen kleppen
Slagaders
Aders

Slide 25 - Question de remorquage


Hiernaast zie je een afbeelding van het hart.
Met welk nummer wordt de aorta aangegeven?
A
1
B
2
C
4
D
5

Slide 26 - Quiz


Hiernaast zie je een afbeelding van het hart.
Met welk nummer wordt de rechterkamer aangegeven?
A
1
B
3
C
4
D
5

Slide 27 - Quiz

De longen, lever, huid en nieren zijn uitscheidingsorganen. Welke van deze organen zorgt voor de uitscheiding van alcohol uit je bloed?
A
Longen
B
Lever
C
Nieren
D
Huid

Slide 28 - Quiz

Wat zorgt voor de afweer van ziekteverwekkers?
A
bloedplasma
B
rode bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
witte bloedcellen

Slide 29 - Quiz

wat betekend 'afweer'?
A
dat je witte bloedcellen ziekteverwekkers uitschakelen
B
dat je rode bloedcellen ziekteverwekkers uitschakelen
C
dat je witte bloedcellen ziekteverwekkers laat verspreiden
D
dat ziekteverwekkers zich verplaatsen via organen

Slide 30 - Quiz

Wat is de eerste barrière van de afweer?
A
Een ontsteking
B
koorts
C
Huid/slijmvliezen
D
antistoffen

Slide 31 - Quiz

Uitscheidden is één van de levenskenmerken, wat hoort NIET bij uitscheidden?
A
Poepen
B
Plassen
C
Uitademen
D
Zweten

Slide 32 - Quiz

Welke organen zorgen voor de uitscheiding?
A
Longen
B
Darmen
C
Nieren
D
Hart

Slide 33 - Quiz

Wat is uitscheiden?
A
Verwijderen van afvalstoffen
B
In- en uitademen
C
Plassen en poepen
D
Zweten

Slide 34 - Quiz

Uitscheiden is een van de zeven levenskenmerken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quiz

Pasgeboren kinderen moeten geen bacteriën binnen krijgen, omdat hun immuunsysteem nog niet goed is ontwikkeld
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quiz

Het immuunsysteem herkent ziekteverwekkers aan de ...
A
Antigenen
B
Antistoffen

Slide 37 - Quiz

Een ander woord voor afweersysteem is immuunsysteem:
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Vidéo

zuurstofrijk bloed
zuurstofarm bloed.

Slide 40 - Diapositive

Bloedsomloop

Slide 41 - Diapositive

Slide 42 - Diapositive

Wat is de samenstelling van 
bloed
  • Plasma
  • Water 
  • eiwitten
  • Overige stoffen
  • Vaste bestanddelen:
  • Rode bloedcellen
  • witte bloedcellen
  • bloedplaatjes

Slide 43 - Diapositive

Huiswerk:
Afmaken paragraaf 1-5. 
Oefenen met de stof van T3:
-oefenen van 

Slide 44 - Diapositive