Adjectif possessif

  • Voca
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

  • Voca

Slide 1 - Diapositive

Dans ce cours...
  • Article
  • Adjectif possessif

Slide 2 - Diapositive

La roue
Geef het juiste bezittelijke voornaamwoord.

Slide 3 - Diapositive

Article (lidwoord)
Een lidwoord (de/het/een) staat altijd voor een zelfstandig naamwoord (mensen/dieren/planten/dingen). 
In het Frans heb je mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Hiervoor zijn verschillende lidwoorden. Leer deze altijd bij een woord!

Slide 4 - Diapositive

Article défini (bepaald lidwoord)


De/het = 
  • le > mannelijk
  • la > vrouwelijk
  • l' > klinker/stomme h
  • les > meervoud

la fille
le garçon
l'ami
les amis

Slide 5 - Diapositive

le
la
l'
les
ami
professeur
garçons
mère
fille
élève
parents
frère

Slide 6 - Question de remorquage

Article indéfini (onbepaald lidwoord)


Een = 
  • un > mannelijk
  • une > vrouwelijk


une fille
un garçon

Slide 7 - Diapositive

un
une
soeur
chien
vélo
amie
voiture
garçon

Slide 8 - Question de remorquage

Adjectif possessif 
(bezittelijk voornaamwoord)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan, van wie iets is. In het Frans kijk je niet naar de persoon van wie het is, maar naar het zelfstandig naamwoord dat erachter staat!
Elk bezittelijk voornaamwoord heeft in het Frans 3 vormen: mannelijk, vrouwelijk en meervoud. Aan het lidwoord kan je zien welke vorm je moet kiezen.

Slide 9 - Diapositive

Adjectif possessif
(bezittelijk voornaamwoord)
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
vertaling
mon
ma
mes
mijn
ton
ta
tes
jouw
son
sa
ses
zijn/haar
notre
notre
nos
ons/onze
votre
votre
vos
jullie/uw
leur
leur
leurs
hun

Slide 10 - Diapositive

haar slee
A
son luge
B
sa luge
C
ton luge
D
ta luge

Slide 11 - Quiz

onze broers
A
votre frère
B
vos frères
C
notre frère
D
nos frères

Slide 12 - Quiz

mijn vriend
A
ton ami
B
ta ami
C
mon ami
D
ma ami

Slide 13 - Quiz

uw training
A
votre entraînement
B
notre entraînement
C
son entraînement
D
sa entraînement

Slide 14 - Quiz

... soeur
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 15 - Quiz

... vacances
A
leur
B
leurs

Slide 16 - Quiz

... vélo
A
son
B
sa
C
ses

Slide 17 - Quiz

... chien
A
notre
B
nos

Slide 18 - Quiz

Vertaal: onze vader

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal: mijn broer

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal: hun vrienden

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal: zijn moeder

Slide 22 - Question ouverte