Formuleren: trappen van vergelijking

Schrijven
Trappen van vergelijking
klas 1
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Schrijven
Trappen van vergelijking
klas 1

Slide 1 - Diapositive

Doel van de les
Je kunt vertellen hoe je de trappen van vergelijking gebruikt.

Je kunt vertellen wanneer je als of dan gebruikt.

Slide 2 - Diapositive

Uitleg 
Als je twee dingen met elkaar wilt vergelijken, dan gebruik je vaak de 
trappen van vergelijking en de woordjes als en dan.

De trappen van vergelijking 

Er zijn drie trappen: de stellende trap, de vergrotende trap en de 
overtreffende trap. 

Meestal zet je in de vergrotende trap -er achter het woord en in de overtreffende trap -st achter het woord. Soms verandert het woord helemaal.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Stellende trap
dik
klein
lief
leuk
aardig
mooi
duur
veel

Slide 5 - Diapositive

Schrijf de trappen van vergelijking op van: leuk

Slide 6 - Question ouverte

Schrijf de trappen van vergelijking op van: gek

Slide 7 - Question ouverte

Schrijf de trappen van vergelijking op van: zwaar

Slide 8 - Question ouverte

Schrijf de trappen van vergelijking op van: fantastisch

Slide 9 - Question ouverte

Er zijn een paar uitzonderingen...

GOED

Slide 10 - Question ouverte

Er zijn een paar uitzonderingen...
WEINIG

Slide 11 - Question ouverte

Nog een uitzondering:
VEEL

Slide 12 - Question ouverte

En de laatste:
GRAAG

Slide 13 - Question ouverte

Bij vergelijkingen...
Na de stellende trap gebruik je het woordje als (wanneer het gelijk aan elkaar is). Vaak gebruik je ook de woorden even of (net) zo. Bijvoorbeeld: 
– Mijn moeder kan net zo snel fietsen als ik. 

Na de vergrotende trap gebruik je het woordje dan (wanneer er een verschil aanwezig is). Bijvoorbeeld:
– Mijn vader kan sneller fietsen dan ik.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Dus:
Is het gelijk/hetzelfde?
- dan krijg je ALS

Is het een verschil?
- dan wordt het DAN

Slide 16 - Diapositive

Weet je hoe je de vorige zin goed moet schrijven?
"Hun zijn nog dommer als ons"

Slide 17 - Question ouverte

Eerlijk gezegd vind ik zoete drop lekkerder ..... zoute.
A
als
B
dan

Slide 18 - Quiz

In de eerste ronde was Eric bijna net zo snel ..... Peter.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quiz

Shirley beweert dat Apeldoorn niet half zo groot is ..... Amsterdam.
A
als
B
dan

Slide 20 - Quiz

Veel leerlingen werken liever alleen ...... in een groepje.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quiz

Madrid is niet zo ver ..... Lissabon, denk ik.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Wendy is minstens even druk .... haar broertje.
A
als
B
dan

Slide 23 - Quiz

Kleine auto's rijden een stuk zuiniger ...... grote terreinwagens.
A
als
B
dan

Slide 24 - Quiz

Die cake smaakt morgen net zo goed ..... vandaag.
A
als
B
dan

Slide 25 - Quiz

Robbert kan veel harder lopen ...... ik.
A
als
B
dan

Slide 26 - Quiz