woordsoorten

Les Betrekkelijk voornaamwoord blz 180
Lesplanning:
Uitleg betrekkelijk voornaamwoord 15 min
oefening samen betrekkelijk voornaamwoord. 
quiz woordsoorten 15 min
Huiswerk oefen extra met woordsoorten op Talent Online 
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les Betrekkelijk voornaamwoord blz 180
Lesplanning:
Uitleg betrekkelijk voornaamwoord 15 min
oefening samen betrekkelijk voornaamwoord. 
quiz woordsoorten 15 min
Huiswerk oefen extra met woordsoorten op Talent Online 

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel

Aan het eind van de les kunnen jullie allemaal het betrekkelijk voornaamwoord herkennen en benoemen in een zin. 

Slide 2 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die en dat.
Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn: wie, wat, hetgeen en welk(e).

Slide 3 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
die → verwijst naar de woorden
dat→ verwijst naar het woorden


Slide 4 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord
die → verwijst naar de woorden
dat→ verwijst naar het woorden

Let op! Als het die en dat kunt vervangen door deze en die is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 5 - Diapositive

Betrekkelijke voornaamwoorden
die -> de-woord
dat -> het-woord
wie -> na een voorzetsel en verwijst naar personen
wat -> iets, niets, alles/ superlatief (overtreffende trap), een hele zin

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn...
A
die, dat, zus, zo
B
zijn, haar, ons
C
die, dat, wie , wat
D
hij, zij, wij

Slide 8 - Quiz

Hij bracht ons naar dat feest.

Wat voor soort is het woord DAT?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Benoem het woord 'die'.
De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?

A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz


De jongen ,die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis.
Wat is in deze zin het betrekkelijk voornaamwoord?
A
de
B
die
C
voor
D
in

Slide 13 - Quiz

Wat is het betr.vnw in de volgende zin:

Wie rookt leeft erg onverstandig
A
Wie
B
er
C
onverstandig
D
er is geen betr.vnw

Slide 14 - Quiz

Het meisje die hij leuk vindt
A
Het
B
die
C
hij
D
er is geen betr.vnw

Slide 15 - Quiz

De leuke foto die ik heb gemaakt
A
de
B
die
C
heb
D
er is geen betr.vnw

Slide 16 - Quiz

Dat lieve meisje is van de trap gevallen
A
Dat
B
is
C
de
D
er is geen betr.vnw

Slide 17 - Quiz

Het schilderij.... je hebt opgehangen hangt scheef
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 18 - Quiz

De gewonde hond...... ik vond, jankte heel zielig
A
dat
B
die
C
wie
D
wat

Slide 19 - Quiz

De scheidsrechter keurde het laatste doelpunt dat Jur maakte af.
A
het
B
dat
C
maakte

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive

Overzicht woordsoorten
znw, blw,olw,bn, ww (zww,hww,kww), pers.vnw, bezit.vnw, wederk.vnw, aanw.vnw, vr.vnw, onbep.vnw, betr.vnw, vz, bw, tw, vgw.

Slide 22 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 23 - Carte mentale