VWO 3 - ch. 4: voorbereiding PARLER
1 / 16
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wat betekent: 'Il avait le trac, mais il a surmonté la peur!'
A
hij heeft podiumvrees, maar hij overwint zijn angst
B
hij had podiumvrees, maar hij overwon zijn angst
C
hij had podiumvrees, maar hij heeft zijn angst overwonnen
D
hij had podiumvrees, maar moet zijn angst overwinnen
Slide 3 - Quiz
Noteer hier alle Franse woorden die je hebt moeten leren dit hoofdstuk m.b.t. het lichaam (bv: de spier)
Slide 4 - Carte mentale
Vertaal:
'Le cascadeur n'a pas de vertige.'
'Le cascadeur n'a pas de vertige.'
A
de stuntman heeft geen hoogtevrees
B
de stuntman wil geen hoogtevrees
C
de waaghals heeft geen hoogtevrees
D
de waaghals wil geen hoogtevrees
Slide 5 - Quiz
Een bijwoord kan NOOIT iets zeggen over een ...
Slide 6 - Question ouverte
Vertaal:
'Le casse-cou adore l'accrobranche!'
'Le casse-cou adore l'accrobranche!'
A
de waaghals houdt van het boomklimmen
B
de stuntman houdt van het boomklimmen
C
de waaghals is gek op het boomklimmen
D
de stuntman is dol op het boomklimmen
Slide 7 - Quiz
Vertaal: le métier
Slide 8 - Question ouverte
Om een bijwoord te maken zet je ...?... achter het bijvoeglijk naamwoord
Slide 9 - Question ouverte
Vertaal: de teleurstelling
Slide 10 - Question ouverte
Wat is het goede bijwoord van
SLECHT ?
SLECHT ?
Slide 11 - Question ouverte
Wat is het goede bijwoord van
lang / lange tijd
lang / lange tijd
Slide 12 - Question ouverte
Slide 13 - Diapositive
Quelles réactions sont positives ou négatives...?
Gebruik deze zinnen straks ook in je eindproduct!
positive
+
négative
-
c'est génial
c'est complètement fou
c'est sublime
j'ai peur
je n'ose pas
c'est trop cool
quelle bonne idée
c'est ridicule
ce n'est pas mon truc
c'est sensationnel
