TIE leçon 22: le verbe "être" et "de ontkenning"

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Bonjour T1E

Bonjour T1C

Programme 

pour la leçon 22

        Aujourd'hui (=vandaag) :

• Apprendre "de ontkenning"
• Écouter une chanson: Soulman de Ben L'Oncle Soul
• Réviser le verbe "avoir"
• Apprendre le verbe "être"

jeudi 1er décembre

La négation = de ontkenning

De ontkenning bestaat in het Frans uit  de volgende onderdelen:

ne .......... pas

en je vertaalt hem met niet of geen

comment ça marche?

regardez la vidéo

encore quelques exemples :

ne + persoonsvorm + pas

• Je ne joue pas avec mon frère.
• Je ne mange pas un croissant.
• Je ne range pas ma chambre.

Let op klinkerbotsing!!

j'ai seize ans => je n'ai pas seize ans

j'aime le foot => je n'aime pas le foot

J'habite à Paris => Je n'habite pas à Paris

Faire l'exercice E page 38

1. Clarisse ne regarde pas le match de foot.
2. Julie et Clarisse ne rangent pas la chambre de Julie.
3. Elles ne regardent pas le clip de Christophe Willem.
4. Tu ne parles pas français ?
5. Alain et Saïd ne jouent pas au foot dans le jardin.
6. Nous n'habitons pas à Serris.
7. Je n’aime pas les devoirs.
8. Mme Lecours n’aime pas le foot.

Le verbe "avoir"

Le verbe "être" 

Wat betekent "être" ?

• ik ben = je suis 
• jij bent = tu es
• hij is = il est
• zij is = elle est
• men is = on est

• wij zijn = nous sommes
• jullie zijn = vous êtes
• u bent = vous êtes
• zij zijn = ils sont + elles sont

Supplément, page 39 : exercice G

Supplément, p.39: exercice H

Si tu es rapide, pratique la liste 3-5 (ÊTRE) sur Quizlet.

Exercice H page 39

EXERCICE H PAGE 39 (SUPPLÉMENT)

1. êtes
2. sommes
3. est
4. sont
5. est – est
6. suis
7. est
8. est
9. es
10. suis

Devoirs

 mercredi 7 décembre :

Apprendre/Leren:

- Quizlet 3-5 ÊTRE N-F

- Réviser (=herhaal) AVOIR 3-4 N-F

- Heb jij geen mondeling deze week? Leer dan ook Quizlet 3-5 N-F.

Het mondeling duurt ongeveer 5-10min en bestaat uit 2 onderdelen:

1.  Dialoog: iedereen trekt drie kaarten. Bijvoorbeeld: "familie". Jij moet vragen stellen en de andere leerling moet antwoorden. Je wisselt dan van rol.
2. Beeld: iedereen trekt een kaart met een afbeelding die verband houdt met wat we hebben gestudeerd (school, straat, huis...). Je moet de afbeelding beschrijven met minimaal 3 zinnen. Ieder van jullie trekt een andere afbeelding, het is dus geen dialoog. 

Wat moet je kennen? 

1. Grammatica: mannelijke/vrouwelijke/meervoudige zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels, werkwoorden op -er.
2. Je kunt: vragen stellen en jezelf voorstellen, praten over je familie, je huis/kamer/een klaslokaal/een straat beschrijven.
3. Woordenschat: familie, kleuren, kamers en verdiepingen van een huis, voorwerpen in een straat (bomen, winkels, enz.), voorwerpen in een klaslokaal (een bord, enz.), huisdieren.

Les équipes

Calendrier: 

7/12: teams 1, 2, 3, 4          8/12: teams 5, 6, 7

20/12: teams 8, 9, 10, 11, 12, 13