devoir en recevoir

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Grammaire I

P.16

De onregelmatige werkwoorden 

Devoir & Recevoir

DEVOIR et RECEVOIR

• Présent  - ik moet (tegenwoordige tijd) 
• Passé composé - ik heb (ge)moeten  (volt. tegenw. tijd)
• Imparfait - ik moest    (onvoltooid verleden tijd)
• Futur simple - ik zal moeten  (de toekomende tijd)
• Futur du passé (conditionnel) (Beleefdheidsvorm)

De présent

Je kan als je een Franse zin leest aan het werkwoord zien in welke tijd deze staat. 

Speelt er iets zich af in het nu? Dan spreken we van de tegenwoordige tijd, in het Frans heet dat le présent.

De passé composé

Le passé composé kennen we in het Nederlands als de voltooid tegenwoordige tijd. Een voorbeeld is bijvoorbeeld:
“Ik heb gelopen.” 

In het Nederlands vervoeg je de meeste werkwoorden met “hebben” en "zijn”. 

In het Frans ook, met het werkwoord “avoir” of het werkwoord “être”. 

Avoir en être zijn de hulpwerkwoorden die je gebruikt om de passé composé te maken.

De imparfait

Iets wat in het verleden heeft plaatsgevonden gedurende een lange periode.

In het Nederlands ziet de onvoltooid verleden tijd er zo uit: 

– wachten = ik wachtte 

– zitten = wij zaten 

– zijn = jij was

De futur

In het Nederlands heet de futur simple de onvoltooid toekomende tijd. In deze vorm zeg je dat je iets zal doen, bijvoorbeeld: “Ik zal de futur simple uitleggen.” 

De futur simple maak je door achter het hele werkwoord de uitgangen van ‘avoir’ te zetten.

De conditonnel

De conditionnel présent wordt gebruikt om iets beleefd te vragen en om een wens uit te drukken.

Het enige waar je voor moet opletten is de vertaling: "zal" voor de futur simple, "zou" voor de conditionnel présent. .

      Le conditionnel

il faut = iets moet / iets is nodig

je dois partir à l'heure             =             il faut partir à l'heure

tu dois faire du sport               =             il faut faire du sport

nous devons rentrer                =             il faut rentrer

il faut + hele werkwoord

altijd 'il', dit wijzigt niet!

-ais / -ais / -ait / -ions/ -iez / -aient

1. présent
2. imparfait
3. futur
4. passé composé

-ai / -as / -a / -ons/ -ez / -ont

1. présent
2. imparfait
3. futur
4. passé composé

-s / -s / -t / -ons / -ez / -ent

1. présent
2. imparfait
3. futur
4. passé composé

avoir + reçu / avoir+ dû

1. présent
2. imparfait
3. futur
4. passé composé

elle reçoit

1. présent
2. imparfait
3. futur
4. passé composé

nous avons dû

1. présent
2. imparfait
3. futur
4. passé composé

nous recevrons

1. présent
2. imparfait
3. futur
4. passé composé

Vous ...... écouter bien!

1. dois
2. avez
3. devez
4. recevez

Tous les jours, je ..... un mail de mon copain français.

1. reçois
2. dois
3. j'ai reçu
4. reçoit

Pour aller à l'école, mon grand-père ...... faire 5 kilomètres à pied.
(imparfait)

1. avait
2. récevait
3. devrait
4. devrais

Quand est-ce que tu .... ce paquet?
(futur)

1. recevrait
2. recevra
3. recevrions
4. recevras

Marie et Louis ...... cinq euros d'argent de poche par semaine.

1. recevez
2. reçoivent
3. devraient
4. ont reçu

J'....... travailler tout le week-end à mon exposé d'histoire.
(passé composé)

1. ai du
2. ai reçu
3. ai dû
4. ai ai ai

Cette semaine, nous ..... les élèves d'un lycée parisien.

1. recevez
2. recevions
3. avons reçu
4. recevons

Notez les verbes et complétez le schema!

bon courage ;)

https://www.verbuga.eu/Mise/Mise.html