Woche 37

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

A2a Duits, Woche 37

Beginopdracht

1. Wie heißt du? Wie schreibt man das? > Mein Name ist.../ Ich bin... (+ naam spellen)

2. Was ist deine Lieblingsfarbe? > Meine Lieblingsfarbe ist...  

3. Welcher Tag ist heute? > Heute ist...  

Diese Woche:

Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht

Lektion 1

Wörterliste Lektion 1

Hausaufgaben

Freitag (80 Min.)

Beginopdracht

Lektion 1

LOGO/Lesen

Hausaufgaben

Montag (40 Min.)

Beginopdracht

Nakijken AB 7-13

Lernwortschatz Start

Beginn Lektion 1

Lektion 1

KB S. 11-13 (1-5)

AB S. 10

Lidwoorden (= Artikel)

der (mnl.)	die (vrl.)	das (onz.)
mannelijke personen/dieren (der Mann, der Stier)	vrouwelijke personen/dieren (die Frau, die Kuh)	de meeste het-woorden in het Nederlands (das Buch, das T-Shirt, das Mädchen!!!)
seizoenen/dagen/maanden	woorden met de uitgang -e	verkleinwoorden (uitgang -chen of -lein)

Beginopdracht

Overhoring Lektion Start

+ nakijken AB Aufgabe 1 + 2

Diese Woche:

Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht

Lektion 1

Wörterliste Lektion 1

Hausaufgaben

Freitag (80 Min.)

Beginopdracht

Ende Lektion 1

LOGO/Lesen

Hausaufgaben

Montag (40 Min.)

Beginopdracht

Nakijken AB 7-13

Lernwortschatz Start

Beginn Lektion 1

Lektion 1

KB S. 13-14 (6-7)

AB S. 11

Wörterliste Lektion 1 = AB S. 16

Hausaufgaben

Machen: AB Aufgabe 3 + 4 + 5 (S. 11)

Lernen: Wörterliste S. 16

Beginopdracht

Vertaal:

Versie A	Versie B
de jongen	het meisje
stom	zoet, leuk
de fiets	de rugzak
wie	waarvandaan
Tot snel!	Ja natuurlijk!

Diese Woche:

Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht

Lektion 1

Wörterliste Lektion 1

Hausaufgaben

Freitag (80 Min.)

Beginopdracht

Ende Lektion 1

Aussprache

LOGO/Lesen

Hausaufgaben

Montag (40 Min.)

Beginopdracht

Nakijken AB 7-13

Lernwortschatz Start

Beginn Lektion 1

Ende Lektion 1

KB S. 14-15 (8-13)

AB S. 11-14

Machen: AB Aufgabe 8 t/m 12 (S. 12-14)

20 minuten samenwerken in duo's, zachtjes overleggen

Om 11:50 uur bespreken we de opdrachten 

Werkwoorden (= Verben)

	kommen	heißen	spielen	sein
ich (= ik)	komme	heiße	spiele	bin
du (= jij)	kommst	heißt	spielst	bist
er/sie/es (= hij/zij/het)	kommt	heißt	spielt	ist
wir (= wij)
ihr (= jullie)
sie/Sie (= zij/U)

Hoofdletters (= Großbuchstaben)

Net als in het Nederlands:

- namen (van personen en landen/steden/bedrijven etc.)

- begin van de zin

Extra in het Duits: 

- alle zelfstandige naamworden (= Nomen). Dat zijn woorden waar je de/het/een voor kunt zetten.

Aussprache

AB S. 15

Hausaufgaben für Donnerstag

- Maken:

- Leren: 

Hausaufgaben für Freitag

- Maken:

- Leren: 

Hausaufgaben für Montag

- Maken: 

- Leren: