2. liefde is .....opdracht 1, 2 en 5
1 / 28
La durée de la leçon est: 120 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wat is een relatie?
A
Elkaar kennen van de winkel of school.
B
Met elkaar omgaan
C
Iemand gezien hebben op de televisie.
Slide 3 - Quiz
Noem minstens vijf soorten relaties doe je met mensen kunt hebben.
Slide 4 - Question ouverte
verliefd zijn is: .......
(meerdere antwoorden mogelijk)
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
goede maatjes zijn
B
vlinders in je buik
C
elkaar te gek vinden
D
veel voor elkaar over hebben
Slide 5 - Quiz
vriendschap is:....................
(meerdere antwoorden mogelijk)
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
goede maatjes zijn
B
vlinders in je buik
C
elkaar te gek vinden
D
veel voor elkaar over hebben
Slide 6 - Quiz
houden van is: .......
(meerdere antwoorden mogelijk)
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
goede maatjes zijn
B
vlinders in je buik
C
elkaar te gek vinden
D
veel voor elkaar over hebben
Slide 7 - Quiz
In welke levensfase komt deze relatievoor?
baby
peuter
Verliefd zijn
puber
schoolkind
volwassene
oudere
Slide 8 - Question de remorquage
In welke levensfase komt deze relatievoor?
baby
peuter
Vriendschap
puber
schoolkind
volwassene
oudere
Slide 9 - Question de remorquage
In welke levensfase komt deze relatievoor?
baby
peuter
Houden van
puber
schoolkind
volwassene
oudere
Slide 10 - Question de remorquage
Slide 11 - Diapositive
Een jongen die verliefd wordt op een meisje, is hetero
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Een meisje dat verliefd wordt op een meisje is lesbisch
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quiz
Een jongen die alleen op jongens valt is biseksueel
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
Een meisje dat op jongens valt, is homo
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Een meisje dat valt op jongens en meisjes, is biseksueel
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Twee meisjes die op elkaar verliefd worden,
zijn homoseksueel
zijn homoseksueel
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Wanneer heb je verkering?
Als je elke dag bij elkaar bent en je steeds tegen elkaar aan zit.
Als je elke dag bij elkaar bent en je steeds tegen elkaar aan zit.
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quiz
Wanneer heb je verkering?
Meteen als je met elkaar gezoend hebt.
Meteen als je met elkaar gezoend hebt.
A
ja
B
nee
Slide 19 - Quiz
Wanneer heb je verkering?
Als je het aan elkaar gevraagd hebt.
Als je het aan elkaar gevraagd hebt.
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quiz
Wanneer heb je verkering?
Als je niet meer met anderen zoent, alleen met die ene persoon.
Als je niet meer met anderen zoent, alleen met die ene persoon.
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quiz
Wanneer heb je verkering?
Als anderen dat zeggen.
Als anderen dat zeggen.
A
ja
B
nee
Slide 22 - Quiz
Wanneer heb je verkering?
Als je ouders het weten.
Als je ouders het weten.
A
ja
B
nee
Slide 23 - Quiz
Wanneer heb je verkering?
Als je vriend(in) opeens onder de puistjes zit en jullie blijven toch bij elkaar.
Als je vriend(in) opeens onder de puistjes zit en jullie blijven toch bij elkaar.
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Diapositive
Wat is discriminatie?
Slide 26 - Question ouverte
Hoe denk jij hierover?
