Les 4 - feodaliteit (KA 12)
1 / 22
La durée de la leçon est: 40 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
WIE IS DIT?
A
Karel de Kale
B
Karel de Stoute
C
Karel de Dikke
D
Karel de Grote
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Stel je voor: Karel de Grote kreeg te maken met een inval van de Vikingen. Hoe moet hij reageren?
Slide 12 - Question ouverte
Slide 13 - Vidéo
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Bij wie hoort de volgende plicht?
Herendiensten doen.
Herendiensten doen.
A
De leenman
B
de leenheer
C
de horige
Slide 16 - Quiz
Koningen maakten bisschoppen graag tot leenman omdat..
A
Bisschoppen heel gelovig waren
B
Koningen dan hun land weer terugkregen
C
Bisschoppen heel gehoorzaam waren
D
Bisschoppen grote legers hadden
Slide 17 - Quiz
Welke zin is juist?
A
In een leen konden meerdere domeinen liggen.
B
In elk leen lag één domein.
C
In een domein konden meerdere lenen liggen.
D
In elk domein lag één leen
Slide 18 - Quiz
Welke hoort er niet bij? Het voordeel van het feodale systeem/leenstelsel is:
A
Dat de koning nu een groot land kan besturen
B
Dat de koning een groot leger heeft
C
Dat de koning geen geld nodig heeft
D
Dat de koning nu heel rijk wordt
