TAALVERZORGING 1.5 Voltooide tijd (2) + herhaling

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Je herhaalt werkwoordspelling:
  • Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
  • Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd juist.

Vandaag gaan we verder met de VOLTOOIDE TIJD
  • In week 8: Oefenen werkwoordspelling met een DICTEE.
  • In week 9: TOETS WERKWOORDSPELLING


Slide 2 - Diapositive

Herhalen - de beste manier van leren
Leren leren

Slide 3 - Diapositive

Bepaal zelf de tijd. Kies dd - d- dt - t of tt


Toen de kandidaat hoorde dat hij afgewezen was, zuch....e hij en ging teleurgesteld de deur uit
A
t
B
d
C
tt
D
dd

Slide 4 - Quiz

Bepaal zelf de tijd. Kies dd - d- dt - t of tt


Ons bedrijf verzen.... de goeder per voorkeur per koerier.
A
t
B
d
C
dt

Slide 5 - Quiz

Bepaal zelf de tijd. Kies dd - d- dt - t of tt


Toen Sannae en Thomas gingen trouwen, rich.....en ze hun appartement heel gezellig in.
A
t
B
d
C
tt
D
dd

Slide 6 - Quiz

Bepaal zelf de tijd. Kies dd - d- dt - t of tt


Men wilde weten waar de kievit zijn nest had, daarom bespie....en we hem geruime tijd.
A
t
B
d
C
tt
D
dd

Slide 7 - Quiz

Bepaal zelf de tijd. Kies dd - d- dt - t of tt


Hij wen....e allerlei middelen aan om zijn doel te bereiken.
A
t
B
d
C
tt
D
dd

Slide 8 - Quiz

Bepaal zelf de tijd. Kies dd - d- dt - t of tt


Je moet eens aan je leraar vragen wat dat woord beteken....
A
t
B
d
C
dt

Slide 9 - Quiz

De kippen hebben deze week nog weinig eieren ..... (leggen)
A
gelegt
B
gelegd
C
geleggen
D
geligd

Slide 10 - Quiz

Hebben jullie de tuin van opa al .....? (spitten)
A
gespit
B
gespid

Slide 11 - Quiz

De minister heeft nog niets ...... (beslissen)

Slide 12 - Question ouverte

Hij heeft mij om hulp ....... (vragen)

Slide 13 - Question ouverte

Nederland heeft dit jaar al meer dan vorig jaar ......... (exporteren)
A
geëxporteert
B
geëxporteerd

Slide 14 - Quiz

Het kabinet heeft het plan ....... (wijzigen)
A
gewijzigt
B
gewijzigd

Slide 15 - Quiz

De toestand van de zieke is .... (verbeteren)
A
verbetert
B
verbeterd

Slide 16 - Quiz

Hij heeft mij ....... om niet bij hem weg te gaan. (smeken)
A
gesmeekt
B
gesmeekd

Slide 17 - Quiz

Dat heb je mooi ...... (presteren)
A
gepresteert
B
gepresteerd

Slide 18 - Quiz

Je hebt je auto daar niet goed ...... (parkeren)
A
geparkeert
B
geparkeerd

Slide 19 - Quiz

Aan de slag!
Kijk naar wat je nog kunt doen.

Slide 20 - Diapositive