Quiz - 7,8 + HC 2.1 & 2.2 + deel 9

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Tijdvak 6 is de periode .....
A
1600-1700
B
1500-1600
C
1650-1750
D
1700-1800

Slide 2 - Quiz



Welke uitspraak past bij de werkwijze van de wetenschappers in de tijd van de wetenschappelijke revolutie?

De wetenschappers:
A
kwamen voornamelijk uit de Republiek.
B
twijfelden niet aan de juistheid van de Bijbel.
C
vertrouwden steeds meer op hun eigen waarnemingen.
D
vonden dat de filosofen uit de oudheid per definitie gelijk hadden.

Slide 3 - Quiz

Welke twee manieren van onderzoek leidden tot de wetenschappelijke revolutie?
A
empirisme en renaissance
B
empirisme en rationalisme
C
positivisme en deïsme
D
positivisme en rationalisme

Slide 4 - Quiz

In de Republiek was de macht in handen van ....
A
Regering
B
Adel
C
Regenten
D
Koning

Slide 5 - Quiz

De Wetenschappelijke Revolutie was
A
Een tijd waarin vrouwen meer wetenschap gingen beoefenen.
B
Een tijd waarin wetenschap binnen 10 jaar heel erg veranderde.
C
Een tijd waarin wetenschap veranderde.
D
Een tijd waarin smartphones belangrijk werden.

Slide 6 - Quiz

Wat is niet waar over de Nederlandse Republiek in de 17e eeuw?
A
Zij geen koning had
B
Vrouwen ook mochten stemmen
C
Zij heel veel handel dreef
D
Er tolerantie was

Slide 7 - Quiz

Absolutisme betekent dat
A
De koning alles beslist
B
Het parlement alles beslist
C
Het volk alles beslist
D
Kinderen alles beslissen

Slide 8 - Quiz

aan wie legt lodewijk XIV verantwoording af?
A
aan het leger
B
aan god
C
aan het volk
D
aan de adel

Slide 9 - Quiz

Wat is GÉÉN kenmerk van het absolutisme onder Lodewijk XIV?
A
Economische politiek van het mercantilisme
B
Bevorderen van de machtspositie van de adel
C
De hofcultuur van Versailles
D
Centralisatie van het landsbestuur

Slide 10 - Quiz

Hij kwam in conflict met de katholieke kerk, hij bouwde telescopen, hij ontdekte dat de maan het licht van de zon weerkaatste.... Wie o wie?
A
Copernicus
B
Gaileï
C
Huygens
D
Van Leeuwenhoek

Slide 11 - Quiz

Veel van de buitenlandse geleerden als Descartes kwamen naar Nederland, waardoor de cultuur tot bloei komt. Waarom kwamen ze juist naar de republiek?
A
hier was gewetensvrijheid
B
hier spreken mensen veel talen
C
Hier was iedereen gelijk
D
Hier was het klimaat beter

Slide 12 - Quiz

Wat ontdekte Antonie van Leeuwenhoek?
A
Sterren zijn planeten
B
Telescoop en slingeruurwerk
C
Microscoop
D
Zon is middelpunt van heelal

Slide 13 - Quiz

Het motto van de Franse revolutie is liberté, égalité en fraternité
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

George Washington (1732-1799)
John Locke (1632-1704)
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)
René Descartes (1596-1650)

Slide 15 - Question de remorquage

Welk kenmerkend aspect past bij Frederik de Grote?
A
Het streven van vorsten naar absolute macht
B
De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
C
Het voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse en verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
D
Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie

Slide 16 - Quiz

Wie staat bekend om de trias politica?
A
Rousseau
B
Locke
C
Montesquieu
D
Voltaire

Slide 17 - Quiz

Wie zijn er onthoofd onder de guillotine?
A
Lodewijk XVI
B
Marie Antoinnette
C
Robespierre
D
Alle 3

Slide 18 - Quiz

Op welke terreinen van de samenleving werd de verlichting toegepast?
A
Alle
B
godsdienst en politiek
C
sociale verhoudingen en opvoeding
D
onderwijs en politiek

Slide 19 - Quiz

Montesquieu (1689-1755)
Lodewijk XVI (1754-1793)
Napoleon Bonaparte (1769-1821)
Adam Smith (1723-1790)

Slide 20 - Question de remorquage

Wanneer begon de Franse revolutie?
A
15 juli 1890
B
14 juli 1789
C
16 juli 1788
D
13 juli 1791

Slide 21 - Quiz

Wat werd er in Boston in de zee gegooid?
A
Wijn
B
Koffie
C
brood
D
thee

Slide 22 - Quiz

Hoeveel Britse koloniën gingen in opstand tegen Engeland?
A
11
B
12
C
13
D
14

Slide 23 - Quiz

Wanneer riepen de Britse koloniën de Amerikaanse onafhankelijkheid uit?
A
4 juli 1775
B
4 juli 1776
C
6 juli 1774
D
6 juli 1777

Slide 24 - Quiz

Het hebben van sociaal contract is onderdeel van verlicht absolutisme
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quiz

Wanneer werd de slavernij in Nederland afgeschaft?
A
1 juli 1860
B
1 juli 1861
C
1 juli 1862
D
1 juli 1863

Slide 26 - Quiz

Had elke Britse kolonie een committee of correspondence als verzet?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

Wanneer greep Napoleon Bonaparte de macht?
A
1792
B
1804
C
1802
D
1799

Slide 28 - Quiz

Wie was geen verlichte absolute vorst?
A
Catherina de Grote
B
Josef II
C
Lodewijk XVI
D
Frederik de Grote

Slide 29 - Quiz

Napoleon Bonaparte kroonde zichzelf tot keizer
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

Welk KA hoort niet in tijdvak 7?
A
Rationeel optimisme en een 'verlicht denken' dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
B
het streven van vorsten naar absolute macht
C
De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
D
Uitbouw van de Europese overheersing met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme

Slide 31 - Quiz

welk woord hoort er niet bij?
A
verlicht absolutisme
B
droit divin
C
ancien régime
D
scheiding der machten

Slide 32 - Quiz

Maak het KA af:
De democratische revoluties in Westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en ...
A
publieke opinie
B
natuurrecht
C
staatsburgerschap
D
standensamenleving

Slide 33 - Quiz

De 2e fase van de Franse Revolutie was gematigd vanwege de jakobijen
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quiz

Wanneer was de eenwording van Duitsland?
A
1869
B
1870
C
1871
D
1872

Slide 35 - Quiz

Wanneer splitste België zich af van Nederland?
A
1830
B
1840
C
1850
D
1860

Slide 36 - Quiz

Wanneer begon de industriële revolutie in Engeland?
A
vanaf 1700
B
vanaf 1750
C
vanaf 1800
D
vanaf 1850

Slide 37 - Quiz

Wat waren de 2 oorzaken van nationalisme?
A
Verlichting & wetenschappelijke revolutie
B
Romantiek & Franse revolutie
C
Romantiek & Verlichting
D
Verlichting & Franse revolutie

Slide 38 - Quiz