,

Les 2: paragraaf 3.1 + 3.2

Hoofdstuk 3 Geld voor de overheid
Klas 4
Hoofdstuk 3.1
Economie

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 11 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3 Geld voor de overheid
Klas 4
Hoofdstuk 3.1
Economie

Slide 1 - Diapositive

In 2015 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
2,5 bananen

Slide 2 - Quiz

Met welke formule bereken je de stijging, groei, afname of daling in procenten?
A
nieuw-oud : oud x 100
B
(nieuw-oud) : oud x 100
C
(oud - nieuw) : 100
D
(deel : geheel) x 100

Slide 3 - Quiz

Hoeveel procent is 672 van 1.200?
A
0,56 %
B
5,6%
C
17,8%
D
56 %

Slide 4 - Quiz

Paragraaf 3.1
Als je iets koopt, betaal je geld aan de verkoper. De verkoper mag dat geld niet allemaal houden. De overheid krijgt een deel van de opbrengst bij bijna elke aankoop die in Nederland wordt gedaan. In deze paragraaf leer je meer over deze belastingen.

Slide 5 - Diapositive

Leerdoel:
Ik kan uitleggen hoe en waarom de overheid belastingen heft op aankopen.

Slide 6 - Diapositive

3.1 Belasting op aankopen
Btw
Accijns
&
Milieuheffingen
Indirecte belastingen

Slide 7 - Diapositive

3.1 Belasting op aankopen

Slide 8 - Diapositive

Winkelprijs

De winkelprijs is de prijs die de consument in de winkel betaalt voor een product of dienst. Dit wordt ook wel de consumentenprijs genoemd. Het is de prijs die je aan de winkelier betaalt, inclusief btw.


consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 9 - Diapositive

 BTW berekenen
Prijs exclusief = 100 %
BTW = 21 % of 9%                                     +
Prijs inclusief BTW = 121 % of 109%


Slide 10 - Diapositive

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21 = € 26,25
  2. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 11 - Diapositive

Ik koop een banaan en een fles champagne. Hoeveel BTW betaal ik?
A
Ik betaal voor de banaan en de champagne 9% BTW
B
Ik betaal voor de banaan en de champagne 21 % BTW
C
Ik betaal voor de banaan 9% BTW en voor de champagne 21 % BTW.
D
Ik betaal voor de banaan 21% BTW en voor de champagne 9% BTW.

Slide 12 - Quiz

2

Slide 13 - Vidéo

Accijns (verbruiksbelasting)
Accijns is een belasting op bepaalde producten met als doel de prijs te verhogen. Hierdoor wordt het gebruik verminderd

Tabak
Alcohol
Benzine

Slide 14 - Diapositive

Automobilist is 'melkkoe' van de overheid

Automobilisten betalen veel belasting:

- aanschaf:   BPM en BTW
- bezit:  motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting)
- gebruik: brandstof (accijnzen, milieuheffingen, btw)

Slide 15 - Diapositive

De hoogte van de motorrijtuigenbelasting hangt af van...
Het gewicht van de auto
Hoe zwaarder de auto hoe meer je betaald
De brandstof van de auto
Benzine(goedkoopst  LPG  Diesel (duurst)
Want een dieselrijder rijdt mee km’ers
De provincie waar de eigenaar woont
Een inwoner van Amsterdam betaald meer dan een inwoner van Hoogezand

Slide 16 - Diapositive

LEESTEKST
- schrijf 5 economische termen + zoek uitleg erbij op
- Geef het antwoord op de titel

Slide 17 - Diapositive

Hoeveel eurocent accijns gaat er per liter naar de overheid?
LEESTEKST

Slide 18 - Diapositive

Vaste kosten auto (ook als je niet rijdt, heb je deze kosten)
  • de waardevermindering van het voertuig
  • de verzekeringskosten
  • de motorijtuigenbelasting (houderschapsbelasting)

De brandstofkosten zijn de variabele kosten. Wanneer de auto stilstaat heb je deze kosten niet!

Slide 19 - Diapositive

Sommetje gebruik benzine
Lars koopt een Fiat. De Fiat verbruikt 5,2 liter per 100 kilometer. Lars rijdt gemiddeld 350km per week. 
De prijs per liter benzine is €1,89.
Bereken hoeveel Lars per week kwijt is aan benzine.

Slide 20 - Diapositive

Sommetje gebruik benzine
Bereken eerst hoeveel hoeveel liter je nodig je hebt:
= 350 : 100 = 3,5 x 5,2 = 18,2 liter

Wat kost 18,2 liter benzine?
= 18,2 x €1,89 = €34,40

Slide 21 - Diapositive

Berekenen van week naar maand (en andersom)

van week naar maand:                         x 52     :12 

van maand naar week:                     x12 : 52

Hoeveel is Lars per maand kwijt?

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

Slide 26 - Vidéo

Slide 27 - Vidéo

Slide 28 - Vidéo

Slide 29 - Vidéo

Slide 30 - Vidéo

Slide 31 - Vidéo

Slide 32 - Vidéo

Slide 33 - Vidéo

Slide 34 - Vidéo