H4 - Mardi 8 juin 2021

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 4

Mardi 8 juin 2021

• Réviser la grammaire I  
• Réviser la grammaire III 

Le pronom démonstatif 

Welke aanwijzende voornaamwoorden kun je voor een zelfstandig naamwoord zetten?

Wanneer gebruik je welk aanwijzend voornaamwoord? (m/v, ev/mv)

Dichtbij / ver weg 

Met -ci of -là achter het zelfstandig naamwoord kun je benadrukken of iets dichtbij of ver weg is.

-ci:

J’y vais cette année-ci. Ik ga er dit jaar heen.

Ces jours-ci je me sens bien. Ik voel me goed deze dagen.

-là:

Tu prends ce livre-ci ou ce livre-là? Neem jij dit boek of dat boek?

Elle connaît ces garçons-là? Kent zij die jongens?

Welke aanwijzende voornaamwoorden kun je gebruiken voor het zelfstandig gebruik?

Zelfstandig gebruikt 

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. Het staat dan niet direct voor een zelfstandig naamwoord, maar verwijst er wel naar.

Je gebruikt het dan in plaats van een zelfstandig naamwoord.

Het past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het op slaat.

Zelfstandig gebruikt 

	m	v
ev	celui	celle
mv	ceux	celles

Par exemple

C’est le vélo de mon frère. Dat is de fiets van mijn broer.

C’est celui de mon frère. Dat is die van mijn broer.

Je vois la femme que j’aime. Ik zie de vrouw van wie ik houd.

Je vois celle que j’aime. Ik zie degene van wie ik houd.

Quelles pommes veux-tu? Welke appels wil jij?

Celles-ci ou celles-là? Deze of die?

Par exemple 

Het zelfstandig gebruikte aanwijzend voornaamwoord gebruik je altijd in combinatie met andere woorden:

• met de:
  

→ Voici la clé de la voiture et celle de la maison.

• met een betrekkelijk voornaamwoord:
  

→ J’aime les dessins, mais pas ceux qui sont ici.

• met -ci of -là:
  

Quel livre veux-tu lire? Celui-ci of celui-là?

Cela, ça en ceci 

Als een aanwijzend voornaamwoord niet direct ergens naar verwijst, dan gebruik je cela (vooral schrijftaal), ça (spreektaal) of ceci (wordt bijna niet gebruikt).

Cela m’étonne. Dat verbaast me.

Ça suffit maintenant! Nu is het genoeg!

Ceci n’est pas une pipe. Dit is geen pijp.

Au travail - exercice 

Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. 

1. Il y a deux semaines, je suis tombée amoureuse de ... joli garçon. (die)

2. C'est mon père qui a écrit ... lettres d'amour. (die)

3. ... chocolat-... est aussi bon que ... chocolat-...? (déze, díe)

4. Ma petite copine? C'est ... qui porte une robe noire. (degene)

5. Arthur aime Léna et Léna aime Arthur. ... amour est donc réciproque. (deze)

6. Tu préfères quel gâteau? ... de ta mère? (die)

7. Cette jupe-ci me plaît, mais ... n'est pas mal non plus. (díe)

8. ... histoire d'amour a commencé par un coup de foudre.

Grammaire III - het persoonlijk voornaamwoord 

Vul het juiste persoonlijk voornaamwoord in. 

1. Nous voulons ... remercier pour l'invitation. (jullie)

2. C'est toi qui ... as aidé? (mij)

3. Je n'ai pas osé ... dire bonjour. (hem)

4. Demande-... son numéro de téléphone! (haar)

5. Tu vas à la fête de Jade? Non, je n' ... vais pas. (erheen)

6. Qui est-ce qui est amoureuse de Tom? ...? (zij)

7. Élise et Rémi? On va ... revoir bientôt. (hen)

8. Tu es content de ton travail? Oui, j'... suis content. (ermee)

Au travail 

• Faites le test diagnostic de l'unité 4
• Individuellement, en silence
• Aide: présentations, livres, vocabulaire
• ce cours-ci et le prochain cours (7ième heure)
• Devoirs pour demain
• Fini: remplissez un schéma de verbes