Toetsstof periode 4

Toetsstof periode 4
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Toetsstof periode 4

Slide 1 - Diapositive

Wir --- zwölf Jahre alt (Wij zijn 12 jaar oud)
hulp
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie sind
Sie sind

A
seid
B
sind
C
bin
D
ist

Slide 2 - Quiz

haben - er ...
A
habe
B
habt
C
haben
D
hat

Slide 3 - Quiz

Thomas ____(haben) Fieber (koorts) ______(haben)
A
hat gehabet
B
habt gehabt
C
hat gehabt
D
hast gehabet

Slide 4 - Quiz

hoe verdeel je esttenten?
A
e-st-t-en-t-en
B
est-te-n-te-n
C
es-t-t-en-t-en
D
ik weet het niet

Slide 5 - Quiz

haben: ihr
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 6 - Quiz

Wie alt --- Sie?
hulp
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie sind
Sie sind

A
ist
B
seid
C
sind
D
bin

Slide 7 - Quiz

sein

er ...
A
bist
B
ist
C
seid
D
sind

Slide 8 - Quiz

--- ihr dreizehn oder vierzehn Jahre alt? (Zijn jullie 13 of 14 jaar oud?
hulp
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie sind
Sie sind

A
bin
B
bist
C
ist
D
seid

Slide 9 - Quiz

De "ESTTENTEN"-regel gebruik je bij
A
de verleden tijd
B
de tegenwoordige tijd
C
de toekomstige tijd
D
de voltooide tijd

Slide 10 - Quiz

Hoe vervoeg je het zwakke werkwoord?

Slide 11 - Question ouverte

heiBen
Wie _____ du?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord van "kochen"?

Slide 13 - Question ouverte

klettern: ihr___

Slide 14 - Question ouverte

Zwakke werkwoorden
Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
reden ihr ...

Slide 15 - Question ouverte

tanzen ...... ihr bei dieser Tanzschule?

Slide 16 - Question ouverte

17. Wir haben gestern in der Tanzschule ______________ (tanzen)

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord van:
machen

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het voltooid deelwoord van lernen

Slide 19 - Question ouverte

167 =
A
hundertsechsundsiebzig
B
hundertsiebundsechzig
C
hundertsiebenundsechzig
D
hunderdsiebenundsechszig

Slide 20 - Quiz

Getallen: hoe schrijf je:
17
A
siebenzehn
B
ziebenzehn
C
siebzehn
D
ziebzehn

Slide 21 - Quiz

Getallen:
1
A
ein
B
eins

Slide 22 - Quiz

Vraagwoorden
Wat betekent het vraagwoord 'was' in het Nederlands?
A
wat
B
wie
C
hoe
D
waar

Slide 23 - Quiz

Het vraagwoord 'wat'
A
Wat
B
Wo
C
Wie
D
Was

Slide 24 - Quiz

Het vraagwoord 'wie'
A
Wer
B
Wie
C
Wo
D
Woher

Slide 25 - Quiz

Het vraagwoord 'hoe'
A
Wo
B
Wie
C
Wer
D
Wie spät

Slide 26 - Quiz

Het vraagwoord 'waar'
A
Wo
B
Wer
C
Woher
D
Wohin

Slide 27 - Quiz

Woher kommst du?
vertaal "woher" in het Nederlands:

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal: sicher
A
zeker
B
beveiligen
C
veilig
D
boos

Slide 29 - Quiz

der Unterricht
A
de schooldag
B
de les
C
de toets
D
de leerling

Slide 30 - Quiz

versuchen
A
proberen
B
verstaan
C
begrijpen
D
verdwijnen

Slide 31 - Quiz

herstellen
A
herstellen
B
neerzetten
C
produceren
D
groeien

Slide 32 - Quiz

3 Der Herbst ist eine stürmische Fertigkeit / Jahreszeit.
A
Fertigkeit
B
Jahreszeit

Slide 33 - Quiz

der Termin
A
de afspraak
B
de termijn
C
de terrine
D
de teller

Slide 34 - Quiz


Ziel?
A
slot
B
doel
C
schrijver
D
besluit

Slide 35 - Quiz

der Grund
A
de reden
B
de grond
C
de bodem
D
de vloer

Slide 36 - Quiz

Ich habe kaum Geld.
kaum
A
nauwelijks
B
geen
C
ruim

Slide 37 - Quiz