Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
1.5 Lengte en tijd
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
1.5.1 Je kunt van een aantal meetapparaten uitleggen waarvoor je ze gebruikt.
1.5.2 Je kunt het verschil uitleggen tussen analoge en digitale meetapparatuur.
1.5.3 Je kunt beschrijven wat een grootheid en wat een eenheid is.
1.5.4 Je kunt de tijd aflezen op een stopwatch en een stopklok.
1.5.5 Je kunt een lengte meten in centimeter en millimeter.
1.5.6 Je kunt centimeter en millimeter naar elkaar omrekenen.
Slide 2 - Diapositive
Meetapparatuur
Bij natuurkunde en scheikunde moet je heel precies zijn. Maar je zintuigen zijn niet zo precies. Daarom moet je bij onderzoek vaak meten. Bij meten gebruik je meetapparatuur. Meetapparatuur is gereedschap om te meten.
Een klok, een liniaal en een weegschaal zijn meetapparatuur.
• Hoelang iets duurt, meet je met een klok.
• Hoe lang iets is, meet je met een liniaal.
• Hoeveel iets weegt, meet je met een weegschaal.
Slide 3 - Diapositive
Analoog en digitaal
In de afbeelding zie je twee weegschalen. De bovenste weegschaal heeft een wijzer die draait langs een plaat met streepjes en getallen. Dit is de schaalverdeling. Meetapparaten met een wijzer en een schaalverdeling noem je analoog.
De onderste weegschaal heeft cijfers op een schermpje. Een meetapparaat met cijfers op een scherm noem je digitaal.
Slide 4 - Diapositive
Grootheid en eenheid
Hiernaast zie je puppies.
Ze zijn allemaal '1' oud.
1 wat?
1 1 1
Dag
week
maand
De grootheid die je meet (dus wat je meet) is de tijd.
Waarin je het meet is de eenheid.
Slide 5 - Diapositive
Grootheid en eenheid
Het kleinste hondje weegt (gewicht = grootheid) 500 gram (gram = eenheid). De grootste hond weegt 60 kilo. Kilo en gram zijn verschillende eenheden van gewicht.
Slide 6 - Diapositive
Wat kun je allemaal meten?
Tijd, lengte, gewicht, temperatuur, inhoud, oppervlakte, snelheid, licht en geluid sterkte, enz. Zijn allemaal dingen die je kan meten (dus grootheden).
Slide 7 - Diapositive
Tijd meten
Als je wilt weten hoe laat het is, dan kijk je op de klok. Een klok is een meetapparaat om de tijd te meten. Je kunt ook meten in hoeveel tijd je een afstand loopt. Dan gebruik je een stopwatch of een stopklok. Op een stopklok zitten knoppen. Met de groene knop kun je de klok starten. Met de rode knop kun je de klok stoppen. Met de zwarte knop zet je de wijzers op nul. Op een stopwatch zitten deze knoppen ook.
Slide 8 - Diapositive
Lengte meten
Je kunt meten hoe lang iets is. Om lengte te meten, gebruik je meetapparatuur. Gebruik een apparaat dat past bij de lengte die je gaat meten.
Om een lijn te meten, gebruik je een liniaal. Leg de nul van de liniaal bij het begin van de lijn .
Met een liniaal kun je ook nauwkeuriger meten. Je meet dan in millimeter. Millimeter is ook een eenheid van lengte. Je kunt ‘millimeter’ afkorten met mm.
Tel op je liniaal de eerste 10 mm. Je bent dan precies bij 1 cm.
1 cm = 10 mm
Om van millimeter naar centimeter te gaan, moet je delen door 10.
1 mm = 0,1 cm
Bijvoorbeeld: 8 mm = 8 : 10 = 0,8 cm.
Veelgebruikte eenheden van lengte zijn: meter (m), millimeter (mm), centimeter (cm) en kilometer (km).
Slide 9 - Diapositive
Aan het werk!
Wat? 1.5 Lente en tijd - opdrachten 1 t/m 12
Opdracht P1 en P2 sla je over.
Waar? In Magister.me in de studiewijzer mens en natuur.
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman.