Havo 2 les 17 & 18 okt poouvoir en bez vnw

havo 2 

weektaak vorige week : 
Exercice 8a tm 8e  (het werkwoord pouvoir)
-Leren Apprendre 3 & notes

weektaak deze week 
-Exercice 16a tm 16d, livre
-Exercice 9 tm 14, en ligne
-Leren Apprendre 4, 6 & notes


Stof toetsweek : 
Unité 2 : apprendres 1 tm 5 en 10

1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

havo 2 

weektaak vorige week : 
Exercice 8a tm 8e  (het werkwoord pouvoir)
-Leren Apprendre 3 & notes

weektaak deze week 
-Exercice 16a tm 16d, livre
-Exercice 9 tm 14, en ligne
-Leren Apprendre 4, 6 & notes


Stof toetsweek : 
Unité 2 : apprendres 1 tm 5 en 10

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen van deze week: 
  • ik kan het werkwoord POUVOIR gebruiken, heel handig!
  • ik kan zeggen of iets van mij is of van iemand anders!
  • Ik leer KLOKKIJKEN

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Even overnemen in je aantekeningenschrift!
je peux                  - ik kan
tu peux                 - jij kunt
il/elle/on peut     - hij /zij/men kan
nous pouvons   - wij kunnen 
vous pouvez       - jullie kunnen
vous pouvez         - u kunt
ils peuvent           - zij kunnen
elles peuvent       - zij kunnen


PC
j'ai pu                      ik heb gekund
tu as pu                  jij hebt gekund
il/elle/on a pu      hij / zij men heeft gekund
nous avons pu    wij hebben gekund
vous avez pu        u heeft gekund
vous avez pu        jullie hebben gekund
ils ont pu               zij hebben gekund
elles ont pu          zij hebben gekund

Slide 4 - Diapositive

check huiswerk : 8a tm 8e 
=> Robert en Benthe hebben het online gemaakt/ rest in wb : even open op tafel leggen op blz 57 en 58
1 Ik hoop dat ik op een dag met de selectie kan spelen.
 Wat kun je de meisjes aanraden?
3 a 3  /  b 2  /  c -  /  d 6 /  e 4  /  f 7  /  g 1  /  h 5  /  i -  /  j 8
Exercice 8B                                                                                          exercice 8c
1 vous pouvez m'aider                                                         1. Micha, maintenant tu peux parler
2  on peut chercher                                                              2. le prof peut expliquer   : zoek op : de leraar 
3  ils peuvent gagner                                                           3. Je peux faire partie de la selection
4 mon père peut parler                                                      4. mes parents peuvent
5je ne  peux pas                                                                    5. j'ai pu gagner le tournoi
6 hier soir, nous avons pu                                                 6. ils ont pu regarder la série













Slide 5 - Diapositive

8d (3 sterren)
Kunt u de oefening uitleggen?
stap 1 : u kunt
stap 2 : de oefening = l'exercice
stap 3 : uitleggen = expliquer
stap 4 : check in het Frans staan de werkwoorden bij elkaar / check vraagteken

Slide 6 - Question ouverte

mogen we morgen zwemmen :
stap 1 ; we mogen/we kunnen
stap 2 : morgen = demain
stap 3 : zwemmen = nager
stap 4 ; let op : werkwoorden bij elkaar en de bepaling van tijd achteraan in de zin / check vraagteken

Slide 7 - Question ouverte

kan je me helpen met huiswerk
stap 1 : je kunt/ je kan
stap 2 : mij helpen = m'aider
stap 3 : het huiswerk = les devoirs
stap 4 : met - avec
stap 5 : check werkwoorden bij elkaar / in het frans zeg je met het huiswerk/ check vraagteken

Slide 8 - Question ouverte

Mag ik deelnemen aan de finale
stap 1 : ik mag
stap 2 : deelnemen aan = participer à
stap 3 : de finale = la finale
stap 4 : in het frans staan de werkwoorden bij elkaar / check vraagteken

Slide 9 - Question ouverte

mijn ouders kunnen niet komen
stap 1 : ouders = les parents
stap 2 : mijn voor een zn meervoud : mes
stap 3 : kunnen vervoegen in derde persoon meervoud (ils/elles)
stap 4 : ontkenning : ne...pas staan voor en na de persoonsvorm
stap 5: werkwoord komen = venir. Let op in het Frans staan de werkwoorden bij elkaar maar de ontkenning staat voor en na persoonsvorm

Slide 10 - Question ouverte

 het bezittelijk voornaamwoord 







Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is
De vorm hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.  
BV: Max is mijn broer - Max est mon frère (m.ev)

Slide 11 - Diapositive

let op!!
Als een zelfstandig  naamwoord met een klinker begint zetten we er een mannelijk bezittelijk voornaamwoord voor. 
mon ami - mijn vriend
mon amie - mijn vriendin (omdat amie met een klinker begint)
mon adresse - mijn adres (vev)
MAAR!!!! als er een bijvoeglijk naamwoord tussenkomt gaat deze regel niet meer op : 
mijn beste vriendin : ma meilleure amie
mijn mooie vriendin : ma belle amie
mijn nieuwe adres ; ma nouvelle adresse

Slide 12 - Diapositive

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Diapositive

tante
parents
père
mon
ma
mes

Slide 14 - Question de remorquage

C'est ... père.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 15 - Quiz

(hun) ... plage (vev)
A
leurs
B
notre
C
votre
D
leur

Slide 16 - Quiz

(hun) ... chats sont très mignons.
A
vos
B
nos
C
leur
D
leurs

Slide 17 - Quiz

onze ouders
A
vos parents
B
ses parents
C
leurs parents
D
nos parents

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

zelfstandig werken
blz 63/64/65 in je werkboek

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Quelle heure est-il?
hoe laat denk je dat het is ?
a) Il est dix heures vingt
b) il est une heure et demie
c) Il est cinq heures moins le quart

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

les heures
Quelle heure est-il? ->Il est ... heure(s)
-> Il est une heure
     Il est deux heures
     Il est trois heures

Il est midi - 12 uur 's middags
Il est minuit - 12 uur 's nachts

Slide 24 - Diapositive

Les heures - half

il est une heure et demie
il est deux heures et demie
il est trois heures et demie
etc.

Slide 25 - Diapositive

Les heures - kwart over

il est une heure  et quart
il est deux heures et quart
il est trois heures et quart
etc.

Slide 26 - Diapositive

Les heures - kwart voor

il est une heure moins le quart
il est deux heures moins le quart        
il est trois heures moins le quart
etc.

Slide 27 - Diapositive

Quelle heure est-il?
Om te zeggen hoe laat het is gebruik je: Il est .... heures.
het is kwart over ......      = il est ........ heures et quart
het is half........                   = il est ........ heures et demie
het is kwart voor ........    = il est ........ heures moins le quart
het is twaalf uur 's middags = il est midi
het is twaalf uur 's nachts     = il est minuit

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive


il est cinq heures
il est cinq heures cinq
il est cinq heures dix
il est cinq heures et quart
il est cinq heures vingt
il est cinq heures vingt-cinq
il est cinq heures et demie

il est six heures moins vingt-cinq
il est six heures moins vingt
il est six heures moins le quart
il est six heures moins dix
il est six heures moins cinq
il est six heures

Slide 30 - Diapositive

Noteer 3 Franse woorden
die met klokkijken
te maken hebben

Slide 31 - Carte mentale

Il est midi
A
Het is middag
B
Het is 12 uur 's middags
C
Het is tijd
D
Het is 12 uur 's nachts

Slide 32 - Quiz

Il est huit heures et quart
A
Het is 8 uur
B
Het is half 8
C
Het is kwart over 8
D
Het is kwart voor 8

Slide 33 - Quiz

Il est cinq heures et demie
A
Het is half 5
B
Het is 5 uur
C
Het is kwart over 5
D
Het is half 6

Slide 34 - Quiz

Il est trois heures moins le quart
A
Het is half 3
B
Het is kwart voor drie
C
Het is kwart over 3
D
Het is half 4

Slide 35 - Quiz

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
Il est sept heures et demie.

Slide 36 - Question ouverte

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
Il est quatre heures dix.

Slide 37 - Question ouverte

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
Il est midi et demi

Slide 38 - Question ouverte

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Carte mentale

Slide 41 - Carte mentale

Slide 42 - Carte mentale

Slide 43 - Carte mentale

Slide 44 - Carte mentale

Ik kan in het Frans de klok lezen
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Sondage