bezittelijk voornaamwoord + aanwijzend voornaamwoord
1 / 10
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Vul het bezittelijk voornaamwoord in
Ce sont (mijn) chaussures
Ce sont (mijn) chaussures
A
mon
B
ma
C
leurs
D
mes
Slide 2 - Quiz
Vul het bezittelijk voornaamwoord in
Il est (mijn) frère
Il est (mijn) frère
A
mon
B
ma
C
il
D
mes
Slide 3 - Quiz
Paul est ( jouw) ami
A
ta
B
ton
C
mes
D
tes
Slide 4 - Quiz
Diemo est dans (zijn) hôtel
A
sa
B
son
C
notre
D
ses
Slide 5 - Quiz
La classe n'a pas fait (hun) devoirs
A
leurs
B
leur
C
nos
D
notre
Slide 6 - Quiz
Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in
(die) garçon est sympa!
(die) garçon est sympa!
Slide 7 - Question ouverte
Vul het aanwijzend voornaamwoord in
(dat) fille est mignonne!
(dat) fille est mignonne!
Slide 8 - Question ouverte
Vul alleen het aanwijzendvoornaamwoord in
(die) garçons sont sympas!
(die) garçons sont sympas!
Slide 9 - Question ouverte
vul het juiste aanwijzendvoornaamwoord in
(dat) idée est génial!
(dat) idée est génial!
