Quiz toets h1 par 2,3,4

Verwachtingen voor de les
Schakeltijd: 
1. Mobiel in tas,                  jas uit  
2. Boek -Schrift - pen op tafel
3. Kletsen, tekenen, lezen.
5 minuten
Geluidsniveau: 
gewoon praten

timer
5:00
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Verwachtingen voor de les
Schakeltijd: 
1. Mobiel in tas,                  jas uit  
2. Boek -Schrift - pen op tafel
3. Kletsen, tekenen, lezen.
5 minuten
Geluidsniveau: 
gewoon praten

timer
5:00

Slide 1 - Diapositive

herhalen voor de toets
Nederlands
Quiz voor de toets
Par. 4 Opdracht 6, p. 28 - 1 t/m 7 en 9 maken. 

Slide 2 - Diapositive

Quiz H1 par 2,3,4

Slide 3 - Diapositive

Welke uitspraak over de inleiding van een tekst klopt?
A
De inleiding van een tekst heeft een belangrijke functie: de tekst inleiden
B
De inleiding van een tekst heeft twee functies: nieuwsgierig maken en onderwerp introduceren.

Slide 4 - Quiz

Welke aandachtstrekkers
kun je gebruiken voor de inleiding?

Slide 5 - Carte mentale

De schrijver introduceert het onderwerp door:
A
hoofdvraag, standpunt of probleemstelling
B
actualiteit, geschiedenis, voorbeeld

Slide 6 - Quiz

Het slot van de tekst bestaat uit 1 of meer alinea's met:
A
hoofdgedachte: antwoord op de hoofdvraag, herhaling standpunt of oplossing probleem
B
een voorbeeld, een anekdote (een grappig verhaaltje of een ervaring)

Slide 7 - Quiz

De hoofdgedachte is vaak een samenvatting of conclusie, aangevuld met
A
iets uit de actualiteit of de geschiedenis
B
aanbeveling of toekomstverwachting

Slide 8 - Quiz

Met welke signaalwoorden geeft de schrijfster het slot aan:
A
kortom, al met al, dus
B
maar toch echter

Slide 9 - Quiz

De schrijver onderbouwt zijn standpunt met feitelijke en waarderende argumenten
A
waarderende argumenten kun je controleren
B
feitelijke argumenten kun je controleren

Slide 10 - Quiz

Waarderende argumenten zijn een mening en die kun je:
A
niet controleren
B
wel controleren

Slide 11 - Quiz

Subargumenten horen tot de
A
nevenschikkende argumentatie
B
onderschikkende argumentatie

Slide 12 - Quiz

In een betoog is de functie van het tegenargument en de weerlegging:
A
het betoog versterken
B
het standpunt verzwakken

Slide 13 - Quiz

Een weerlegging volgt op:
A
een argument
B
een tegenargument

Slide 14 - Quiz