Herhaling Begrijpend lezen

Herhaling begrijpend lezen
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhaling begrijpend lezen

Slide 1 - Diapositive

Vandaag:

  • Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
  • Doel 2: Ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
  • Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken

Slide 2 - Diapositive

Wat voor soorten teksten ken je?

Slide 3 - Carte mentale

Tekstsoorten
  • Informatieve teksten
  • Betogende teksten
  • Instruerende teksten 
  • Amuserende teksten



Slide 4 - Diapositive

Informatieve tekst
  • Neutraal geschreven
  • Geeft informatie
  • Feiten en onderzoek
  • Tekstdoel: informeren

Slide 5 - Diapositive

Betogende tekst
  • Geeft een mening
  • Onderbouwing met argumenten
  • Reclameteksten, opiniestukken, recensies
  • Tekstdoel: overtuigen

Slide 6 - Diapositive

Instructieve tekst
  • Uitleg hoe je iets (goed) moet doen
  • Recepten, handleidingen
  • Tekstdoel: instrueren

Slide 7 - Diapositive

Amuserende tekst
  • Voor ontspanning
  • Strips, romans, verhalen, gedichten
  • Tekstdoel: amuseren

Slide 8 - Diapositive

Tekstdoelen
  • Informeren -- informatieve tekst
  • Overtuigen -- betogende tekst
  • Instrueren -- instructieve tekst
  • Amuseren -- amuserende tekst

Slide 9 - Diapositive

Het weerbericht is...
A
een informerende tekst
B
een overtuigende tekst
C
een amuserende tekst
D
een instruerende tekst

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Vidéo

Wat is het doel van het filmpje?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 12 - Quiz

Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
instrueren

Slide 14 - Quiz

Als je gaat leren voor een toets, op welke manier lees je dan?
A
Verkennend
B
Globaal
C
Gericht
D
Intensief

Slide 15 - Quiz

Lees- en luisterstrategieën
  1. Verkennend lezen of luisteren
  2. Globaal lezen of luisteren
  3. Gericht lezen of luisteren
  4. Intensief lezen of luisteren


Slide 16 - Diapositive

1. Verkennend lezen
  • Je wilt weten om wat voor tekstsoort het gaat en wat het tekstdoel is.
  • Kijk naar titel, tussenkopjes en illustraties.



Slide 17 - Diapositive

2. Globaal lezen
  • Bepalen wat het belangrijkste is.
  • Grote lijn, hoofdzaken.
  • Eerste zin van elke alinea.

Slide 18 - Diapositive

3. Gericht lezen
  • Antwoord zoeken op een vraag.
  • Letten op bepaalde woorden en namen.

Slide 19 - Diapositive

4. Intensief lezen
  • Leren voor een toets.
  • Alle informatie is belangrijk!

Slide 20 - Diapositive

Tekstsoorten:

Informerende tekst 
Overtuigende tekst
Instruerende tekst
Amuserende tekst

Tekstdoelen:

Informeren
Overtuigen
Instrueren
Amuseren

Slide 21 - Diapositive

Vandaag:

  • Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
  • Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
  • Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken

Slide 22 - Diapositive

Welke signaalwoorden ken je al?

Slide 23 - Question ouverte

Wat is samenhang?
A
Weet ik niet.
B
C
Je hangt dingen samen op.
D
Zinnen en alinea's hebben met elkaar te maken.

Slide 24 - Quiz

Opsomming
Signaalwoorden zijn
om te beginnen, ook, verder, daarnaast, ten eerste, ten tweede ten slotte, en

Bijvoorbeeld:
Pak je boek en pak ook je pen.
Signaalwoord = ook

Slide 25 - Diapositive

Signaalwoorden
Signaalwoorden geven een verband aan -> hoe de zinnen met elkaar te maken hebben. 

Slide 26 - Diapositive

Conclusie
Signaalwoorden zijn
dus, daarom, tot slot

Bijvoorbeeld:
Tot slot kunnen we concluderen dat het niet gelukt is met het stemmen van de piano. 

Slide 27 - Diapositive

Voorbeeld
Signaalwoorden zijn: 
Bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, onder andere... 

Bijvoorbeeld:
Je kunt leuke spelletjes doen, zoals beverbende en halli galli. 
Signaalwoord = zoals 

Slide 28 - Diapositive

Oorzaak/uitleg
Signaalwoorden zijn: 
omdat, want, daarom, namelijk, dat blijkt uit

Bijvoorbeeld:
Ik ga niet zwemmen in het meer, want het regent. 

Slide 29 - Diapositive

Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?

Ik hoef geen drop, want dat vind ik niet lekker.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak

Slide 30 - Quiz

Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?

Ik houd meer van andere snoepjes, zoals zuurtjes.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak

Slide 31 - Quiz

Wat voor verband geeft het signaalwoord aan?

Ik geef deze dropjes dus liever aan mijn zusje.
A
opsomming
B
conclusie
C
voorbeeld
D
uitleg/oorzaak

Slide 32 - Quiz

Welk signaalwoord moet in de zin?
Je mag geen melk geven, ........ die kunnen ze niet verteren.

Slide 33 - Question ouverte

Vandaag:

  • Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
  • Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
  • Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken

Slide 34 - Diapositive

Welk signaalwoord moet in de zin?
Ze kennen ...... de uil, de duif, de merel en de specht.

Slide 35 - Question ouverte

Wanneer is iets een hoofdzaak?
A
Als je de tekst ook kunt begrijpen zonder deze informatie.
B
Als je de informatie nodig hebt om de tekst te begrijpen.
C
Als je de tekst alleen interessant vindt door deze informatie.

Slide 36 - Quiz

Hoofdzaken
Elke geschreven of gesproken tekst gaat ergens over, dat is het onderwerp. 
Een tekst heeft ook een doel: informeren, overtuigen, instrueren of amuseren. 

Niet alle informatie is even belangrijk om dat doel te bereiken. Sommige informatie kun je weglaten. Informatie die echt belangrijk voor het tekstdoel is, noem je hoofdzaken
Zonder deze informatie kun je de tekst niet begrijpen. 

Slide 37 - Diapositive

Bijzaken
Naast hoofdzaken bevat een tekst ook vaak bijzaken. Een tekst bereikt zijn doel niet zonder de hoofdzaken, maar kan zijn doel wel bereiken zonder de bijzaken

Voorbeelden en extra uitleg zijn bijzaken. Ze maken de tekst helderder of leuker. Bijzaken kun je weglaten.

Slide 38 - Diapositive

Is een hoofdzaak vaak een voorbeeld?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 39 - Quiz

Je vindt hoofdzaken meestal aan het begin of aan het eind van een tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quiz

Wat is uit de onderstaande tekst de hoofdzaak?

Ik ben vandaag later in de les, want ik moet eerst naar
de tandarts.
timer
0:20

Slide 41 - Question ouverte

Een tekst beantwoordt wie-, wat-, waar-, wanneer- en hoe-vragen over het onderwerp. Hoofdzaken geven antwoord op één van die vragen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 42 - Quiz

Wat is de bijzaak?

Verschillende automerken, zoals Fiat, Audi en BMW,
hebben elektrische auto's.
timer
0:20

Slide 43 - Question ouverte

Geef een korte omschrijving van hoofd- en bijzaken. En waarom het belangrijk is dat je die
kunt onderscheiden.
timer
0:45

Slide 44 - Question ouverte

Vandaag:

  • Doel 1: Ik weet wat de verschillende tekstsoorten, tekstdoelen en lees strategieën zijn.
  • Doel 2: ik kan de verschillende tekstverbanden herkennen.
  • Doel 3: Ik weet het verschil tussen hoofd- en bijzaken

Slide 45 - Diapositive