S5.5 writing

S5.5 writing
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

S5.5 writing

Slide 1 - Diapositive

Past Simple

Slide 2 - Diapositive

I lived in Rotterdam in 2010. 
I have lived in Rotterdam since 2010.

Slide 3 - Diapositive

Past Simple
Signaalwoorden
LADY
    • Last
    • Ago
    • Date (een datum in de verleden tijd)
    • Yesterday

    Slide 4 - Diapositive

    Hoe kies je welke tijd het is?
    Kijk naar signaalwoorden!
    Dubbelcheck: Is het al voorbij? (Past Simple)

    Past Simple: LADY last night, a week ago, date(: this morning, when, in 1999) yesterday enz. Woorden die aangeven dat het al voorbij is!


    Slide 5 - Diapositive

    Als je de tijd hebt gekozen...
    Past Simple:
    Optie 1:  stam + ED  

     They talked a lot last night.
    They didn't talk a lot last night
    Did they talk a lot last night?




    Slide 6 - Diapositive

    Past Simple
    Optie 2: 2e rijtje onregelmatige werkwoorden.
    (to buy - bought - bought)
     
    I bought a car yesterday. 
    I didn't buy a car yesterday.
    Did I buy a car yesterday?

    Slide 7 - Diapositive

    Ontkennende zinnen
    ALTIJD: DIDN'T + HELE WERKWOORD 

    Optie 1: didn't + hele werkwoord (zonder -ed)
    I didn't walk

    Optie 2: didn't + 1e rijtje ( to buy-bought-bought)
    I didn't buy


    Slide 8 - Diapositive

    Vragende zinnen
    ALTIJD: DID+ Onderwerp + HELE WERKWOORD 

    Optie 1: did+ onderwerp + hele werkwoord (zonder -ed)
     Did I  walk?

    Optie 2: did+ onderwerp + 1e rijtje ( to buy-bought-bought)
    Did I buy?


    Slide 9 - Diapositive

    Slide 10 - Diapositive

    adjectives
    Bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

    A nice car
    A beautiful  house

    Slide 11 - Diapositive

    Bijvoegelijk naamwoord

    Wanneer? Om te omschrijven hoe iets is. 

    Een bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord


    He is a nice guy.

    That is a beautiful car.


    Slide 12 - Diapositive

    Bijwoorden

    Wanneer? Om te zeggen HOE iets gebeurd.

    Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord , hele zin of ander bijwoord.


    Vorm: bijvoeglijk naamwoord + ly


    Slide 13 - Diapositive

    Voorbeelden

    I ____________ (sudden) woke up. (werkwoord)

    She is ____________ (extreme) happy. (bijvoeglijk naamwoord)

    Tom writes __________ (real) quickly. (bijwoord)

    Slide 14 - Diapositive

    Adjectives
    Bijvoeglijk naamwoorden

    Vorm: Ze hebben een eigen vorm, dus GEEN vervoegingen.

    Example:
    Bob is a careful driver. 
    This flower is real.  

    Slide 15 - Diapositive

    Adverbs
    Bijwoorden

    Vorm: -ly achter een bijvoeglijk naamwoord zetten. 

    Example:
    Mandy drives carefully.
    That is really kind of you.  

    Slide 16 - Diapositive

    Perfect
    That's a perfect answer.

    Perfect is een bijvoeglijk naamwoord; het zegt iets over mensen, dieren of dingen. 

    Slide 17 - Diapositive

    Perfectly
    She sang perfectly

    Perfectly is een bijwoord; het zegt iets over een werkwoord of over een bijvoeglijk naamwoord. 

    Slide 18 - Diapositive

    Translate these two sentences

    Hij zong heel mooi.

    Hij zong een heel mooi lied.

    Slide 19 - Diapositive

    Translate these two sentences
    He sang very beautifully.


    He sang a very beautiful song.

    Slide 20 - Diapositive

    The garden is .....
    A
    beautifully
    B
    beautiful

    Slide 21 - Quiz

    It rains ...
    A
    Terrible
    B
    Terribly

    Slide 22 - Quiz

    The concert is .....
    A
    terribly
    B
    terrible

    Slide 23 - Quiz

    Luigi speaks English...
    A
    fluently
    B
    fluent

    Slide 24 - Quiz

    She put her glasses down ...
    A
    careful
    B
    carefully

    Slide 25 - Quiz

    He gets angry very ........................ (easy)
    A
    easy
    B
    easily
    C
    easly

    Slide 26 - Quiz

    I like reading ....................... (romantic) novels.
    A
    romantically
    B
    romantic

    Slide 27 - Quiz

    Let op:
    Eindigend op y --> Y weg en dan ily
    Het bijwoord van good --> well 
    Bijwoord zegt wat over een werkwoord, ander bijwoord, bijvoegelijk naamwoord of hele zin 

    Slide 28 - Diapositive