Ch 6 H2 aanw vnw, prendre en delend lw

havo-2 chapitre 6
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je kan eerst de uitleg lezen, daarna kun je een aantal opdrachten gaan maken.


Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je deze les kan helpen!
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

havo-2 chapitre 6
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug. Je kan eerst de uitleg lezen, daarna kun je een aantal opdrachten gaan maken.


Probeer alle vragen te beantwoorden, zodat ik je deze les kan helpen!

Slide 1 - Diapositive

Je révise: het aanwijzend voornaamwoord
Dit grammatica-onderdeel gaat over het aanwijzend voornaamwoord.

Dit boek, die tas, deze klassen, dat ding.

In het Frans zijn daar een aantal woorden voor. Welke je moet gebruiken, hangt af van het woord dat er direct achter komt, net als het bezittelijk voornaamwoord!

Slide 2 - Diapositive

Je révise: het aanwijzend voornaamwoord
ces en cette
Ces: voor alle meervoudswoorden. Het maakt dus niet uit het mannelijk of vrouwelijk is! Bijvoorbeeld:
ces filles (die meisjes)
ces garcons (die jongens)


Cette: voor alle vrouwelijke woorden in het enkelvoud. Bijvoorbeeld:
cette fille (dat meisje)
cette amie (deze vriendin)


Slide 3 - Diapositive

Je révise: het aanwijzend voornaamwoord
ce en cet
Ce: bij alle mannelijke woorden zonder klinker (a/e/i/o/u/h). Bijvoorbeeld: ce garçon (die jongen)
ce portable (deze mobiele telefoon)

Cet: bij alle mannelijke woorden met klinker (a/e/i/o/u/h). Bijvoorbeeld: cet hôtel (dit hotel)
cet ami (deze vriend)

Slide 4 - Diapositive

Vul de juiste vorm in van het aanwijzend voornaamwoord.

Il y a un concert de Katy Perry. Je vais à _____ concert!

Slide 5 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het aanwijzend voornaamwoord.

Elle est une chanteuse américaine. ______ chanteuse chante bien!

Slide 6 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het aanwijzend voornaamwoord.

Elle a le talent. ______ talent chante vraiment bien!

Slide 7 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het aanwijzend voornaamwoord.

Il y a une réduction. Avec _____ réduction, le prix est 12 euros!

Slide 8 - Question ouverte

Vul de juiste vorm in van het aanwijzend voornaamwoord.

On a réservé deux places. _____ places sont parfaites!

Slide 9 - Question ouverte

Je révise: le verbe 'prendre'
Jullie krijgen, net als in vorige hoofdstukken, een onregelmatig werkwoord om te leren.

Deze moeten jullie kennen in de présent (tegenwoordige tijd) en de passé composé (voltooide tijd).

Leer de volgende twee slides goed!

Slide 10 - Diapositive

prendre: de présent
je prends
tu prends
il/elle/on prend

nous prenons
vous prenez
ils/elles prennent

Slide 11 - Diapositive

prendre: le passé composé
j'ai pris
tu as pris
il/elle/on a pris

nous avons pris
vous avez pris
ils/elles ont pris

Slide 12 - Diapositive

Let op!
klinkt als....
De volgende 2 werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier!

- comprendre (begrijpen)

- apprendre (leren)

Deze 2 werkwoorden moet je ook kunnen vervoegen op de toets.

Slide 13 - Diapositive

Vul de juiste vorm van het werkwoord prendre in.

La dernière fois, on (passé composé) _________ _____________ des raviolis.

Slide 14 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord prendre in.

On (présent) ______________________ tous les deux une salade.

Slide 15 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord prendre in.

Et en plat principal? Qu’est-ce que vous (passé composé) __________ ____________ la dernière fois?

Slide 16 - Question ouverte

Vul de juiste vorm van het werkwoord prendre in.

Qu’est-ce que vous (présent) ______________________ en entrée?

Slide 17 - Question ouverte

Je révise: het delend lidwoord
Voorbeeld:
- Er hangt een appel in de boom.
- Er hangen appels in de boom.

In de tweede zin staat geen lidwoord.
In het Frans is dat niet mogelijk, er moet altijd een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord komen te staan. Dit noemen we een ‘delend lidwoord’.

Hoe dat werkt? Dat ga je nu zien!

Slide 18 - Diapositive

het woordje 'de'
De regel:
het delend lidwoord wordt altijd gemaakt met het woord ‘de’, deze voeg je samen met het ‘normale’ lidwoord. Dan krijg je onderstaand schema.

de + le --> du
de + la --> de la
de + l’ --> de l'
de + les --> des

Slide 19 - Diapositive

Uitzondering (1)
De regel gaat niet op als:

- Er een woord van hoeveelheid in de zin staat (veel, weinig, geen).

- Er een ontkenning in de zin staat (ne..pas/ne..jamais/etc.)

Elk lidwoord uit het schema van de vorige dia verandert dan in de/d’
(d' bij klinkerbotsing)

Slide 20 - Diapositive

Uitzondering (2)
Alle voorgaande regels en uitzonderingen gelden niet wanneer een van de volgende 4 werkwoorden in de zin staat.

- aimer
- préférer
- détester
- adorer

Dan gebruik je het ‘gewone’ lidwoord! (le/la/l’/les)

Slide 21 - Diapositive

Vul het juiste lidwoord. Kies tussen: le, la, l’, les, du, de la, de l’, des, de of d’.

Je ne mange pas __________ poulet (m). Je n’aime pas ça.

Slide 22 - Question ouverte

Vul het juiste lidwoord. Kies tussen: le, la, l’, les, du, de la, de l’, des, de of d’.

Je mange __________ salade (v) tous les jours.

Slide 23 - Question ouverte

Vul het juiste lidwoord. Kies tussen: le, la, l’, les, du, de la, de l’, des, de of d’.

Par contre, j’adore __________ fruits (m mv).

Slide 24 - Question ouverte

Vul het juiste lidwoord. Kies tussen: le, la, l’, les, du, de la, de l’, des, de of d’.

Je bois peu__________ eau (v).

Slide 25 - Question ouverte