B3 - Taalverzorging H1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Werkwoordspelling

Persoonsvorm - tt

Persoonsvorm - vt

Waar zit de fout? Handje omhoog!

Mijn vader …........................... altijd meer zakgeld.

…........................... jij nu echt een avondje uit aan Henk?  

Ik …...........................  nooit meer een marathon te rennen!

Hij heeft nog nooit een gouden horloge …........................... 

Wij …...........................  dat we aardig voor de juf zijn. 

…...........................  jullie aan mij iedere dag een kaart te sturen?

…...........................  Piet te gaan trouwen met Fatima?  

belooft

beloven

beloofd

beloof

Beloven

Belooft

Beloof

Ik …………………………………. morgen naar een andere slaapkamer.

…………………………………. hij naar de andere kant van de wereld?

Hij is in zijn leven 6 maal ………………………………….

De katten …………………………………. tijdens de vakantie naar oma.

…………………………………. jij nooit meer in je leven?

Marie ………………………………….naar een ander huis in de straat.

…………………………………. de vogel nu de nootjes naar die andere hoek? 

Verhuisd

verhuist

Verhuis

verhuizen

verhuisd

Verhuist

verhuis

Als Rania nu eens een beetje (opschuiven)

1. opschuift
2. opschuifd
3. opschuivt
4. opschuivd

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

Het (gebeuren) daarna.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Wat is de juiste vervoeging van de PERSOONSVORM in deze zin?

vinden - Ik ... mijn klasgenoten aardig.

1. vint
2. vind
3. vindt

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in deze zin?

verbinden – De arts … de wond.

1. verbint
2. verbind
3. verbindt

Wat is de juiste vervoeging van het werkwoord in deze zin?

Vorige week (durven) Tim niet verder te lopen.

1. durfte
2. durfde
3. durften
4. durden

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in deze zin?

Ik (blozen) toen die leuke jongen naar mij keek.

1. blooste
2. bloosde
3. bloozde
4. bloozte

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in deze zin?

De leraar (beantwoorden) mijn vraag.

1. beantwoordde
2. beantwoorde
3. beantwoordden
4. beantwoorden

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in deze zin?

Het vliegtuig (landen) op Schiphol.

1. lande
2. landde
3. landen
4. landden