Leerjaar 3 Hst 4 les 1

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

4.1 Waar kun je werken

Hst 4 Werkt dat zo

Leerdoelen

- Je leert wat arbeidsmotieven zijn en je kunt deze benoemen

- Je leert welke 3 productiesectoren er zijn en kunt er voorbeeld van geen

- Je leert wat het verschil is tussen leidinggevend werk en uitvoerend werk.

- Je leert hoe je een organisatie in een schema kunt zetten genaamd organigram

- Je leert het verschil tussen geschoold en ongeschoold werk

- Je leert waardoor er inkomensverschillen ontstaan

4.1 Waar kun je werken

Arbeidsmotieven

- Geld

- Carriere maken (zelf ontwikkeling)

- Regelmaat in je leven 

- Nuttig bezig te zijn 

- Sociale contacten

4.1 Waar kun je werken

Productiesectoren:

Agrarische bedrijven

Industriële bedrijven

Dienstverlenende bedrijven

4.1 Waar kun je werken

• leidinggevend werk
• uitvoerend werk
• Organigram

4.1 Waar kun je werken

• Een diploma is wat waard (geschoold werk en ongeschooldwerk)
• Inkomensverschillen;

1. onregelmatige diensten
2. verantwoordelijk werk
3. geleverde prestaties
4. je ervaring
5. of je gevaar loopt
6. je leeftijd en geslacht

Hoe noem je de redenen om te werken?

1. Arbeidsmotieven
2. Arbeidsovereenkomst
3. Arbeidstijdwet
4. Arbeidsmarkt

Wat is geen arbeidsmotief?

1. geld/loon
2. het communiceren met collega's
3. reizen
4. het zijn allemaal arbeidsmotieven

De productiesectoren zijn kapitaal, arbeid en natuur.

1. juist
2. onjuist

Welke van de drie productiesectoren zie je op de achtergrond?

1. Agrarische bedrijven
2. Industriële bedrijven
3. Dienstverlenende bedrijven

Als je bedrijfsleider bent bij een supermarkt dan heb je

1. Uitvoerend werk
2. Leidinggevend werk

Hoe ontstaan inkomensverschillen?

1. Niet iedereen werkt evenveel.
2. Verschil in opleiding

Aan de slag

Maken opdracht 1 t/m 12 en de samenvatting van paragraaf 4.1 Waar kun je werken?